Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950

Interview 4, de heer W.J. Blikman

Interview met de heer W.J. Blikman (1925)



Projectbeschrijving
Het Oral History-project Herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog is een initiatief van Erfgoed Leiden en Omstreken in samenwerking met de Leidse Video en Smalfilmliga. In een zestal interviews zijn herinneringen aan de oorlog in Leiden en omringende gemeenten vastgelegd. Doel van dit project is de geschiedenis levend houden en bronnenmateriaal te verzamelen voor onderzoek en educatie.

Voorwaarden
De opnamen en gegevens zijn auteursrechtelijk beschermd en mogen zonder toestemming van Erfgoed Leiden en Omstreken niet voor publicatie worden gebruikt.
Bij eventuele publicatie van de onderzoeksresultaten welk verband houden met deze collectie de volgende bronvermelding te geven: Erfgoed Leiden en Omstreken.
De gebruiker van deze collectie verplicht zich de persoonlijke levenssfeer van de geïnterviewden in woord en geschrift te eerbiedigen en Erfgoed Leiden en Omstreken te vrijwaren van alle aansprakelijkheid voortvloeiend uit aan de collectie ontleende gegegevens.

Toegankelijkheid
Het interview met de heer W.J. Blikman is hieronder te bekijken en te beluisteren. De filmopnamen zijn in een aantal delen geknipt met daaronder de transcriptie met tijdscodes. Het is mogelijk om in de tekst te zoeken door de optie zoeken te selecteren in de menubalk van de browser.

Samenvatting
Blikman was 14 jaar toen de oorlog uitbrak. Hij woonde met zijn ouders, broers en zussen op de Oude Rijn in Leiden en werkte bij de Zilverfabriek Begeer in Voorschoten en later bij een goudsmid aan de Turfstraat. Hij werd opgeroepen voor de arbeidsdienst en kwam terecht in Beilen (Drenthe), IJsselstein en Zevenhuizen. In 1945 werd Blikman opgeroepen voor militaire dienst in Nederlands-Indië.

Trefwoorden: arbeidsdienst; voedselvoorziening; hongerwinter; Nederlands-Indië

Interview met de heer Blikman, fragment 1


Interviewer:
#00:00:01# Meneer Blikman, hartelijk welkom bij ons in het archief. We zijn heel blij, dat u u wilt laten interviewen over u belevenissen in de Tweede Wereldoorlog. Dit vinden wij erg belangrijk voor de volgende generaties. Ik begin gewoon bij de eerste vraag. Als u ons iets vertelt over uw gezinssamenstelling aan het begin van de oorlog: hoe oud u was, waar u woonde, hoeveel broers en zussen u had, beroep van uw vader...

Heer Blikman:
#00:00:26# Nou, aan het begin van de oorlog woonden we op de Oude Rijn en ons gezin, dat bestond uit vader, moeder en drie broers ik erbij vier, inclusief mijn vier, vier broers en twee zusjes. Later hebben we een zusje gekregen, maar toen zat ik in Indonesie. Toen kregen we er een zusje bij, dus dat was ook een verrassing als je daar zit. In de narigheid, dus het gaat goed. Dus...En mijn vader, ja, die had los werk. Ik heb nog nooit gezien dat mijn vader een vaste baan had en als je zonder werk was, dan moest je bijvoorbeeld je ook in de werkverschaffing werken. En hij heb gewerkt, dat weet ik nog wel, dan moest je naar het Westland, moest je de werkelozen in het Westland boontjes plukken. Bonen plukken...Is dat interessant wat ik vertel? Bonen plukken en hij moest erwten uitzoeken, dat stond aan de Beestenmarkt, de Lammermarkt, daar stond een groot gebouw van de GGD en daar zat ook de Sociale Dienst toen al en daar waren ze aan het werk: moest je erwten uitzoeken.

Interviewer:
#00:01:44# Waar woonde u aan het begin van de oorlog?

Heer Blikman:
#00:01:47# Op de Oude Rijn 178 en dat was een heel groot huis, mag ik dat vertellen? Dat was een heel groot huis enne een hele grote keukenkamer hadden we daar. Daar zaten we met z'n allen zaten we daar om te eten en nog twee kamers aan de voorkant. En dán woonden we weer in die kamer en dan in die kamer. Mijn vader had iedere keer wat anders. Ook met de huizen, ook met de huizen die we hadden - we zijn nogal vaak verhuisd, maar uiteindelijk met de oorlog zaten we op de Oude Rijn en dáár heb ik ook wel een gedeelte van de oorlog meegemaakt. Wat militairen zijn van die Duitsers. Daar heb ik ook.... ja, dat moet ik eigenlijk regelmatig vertellen...Nou, we woonden toen de oorlog uitbrak - ik heb het aantal genoemd, he - van het gezin...Toen de oorlog uitbrak, toen werden we gewekt door vliegtuigen boven het huis: herrie! Op de Kaasmarkt, dat ligt vlakbij, daar zaten militairen op het dak, die zaten die Duitse toestellen onder vuur te nemen en dat was onze ervaring van die oorlog.

Interviewer:
#00:02:52# Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak?

Heer Blikman:
#00:02:54# Toen was ik...ik was 14 jaar. Ja, de oorlog brak in '40 uit, toen was ik 14...nee..

Interviewer:
#00:03:07# Wanneer begon voor u de oorlog écht. Door welke gebeurtenis?

Heer Blikman:
#00:03:11# Nou, toen ik...toen de oorlog begon, toen die oorlog uitbrak? Ja, toen kwam het al heel snel, na een paar dagen, kwamen die moffen de stad in. In Leiden stadhuis stonden ze. Stonden ze eten te koken: ze hadden zúlke pakken Tjoklat chocola, hadden ze op die wagens leggen. Dat was allemaal gestolen natuurlijk, onderweg allemaal in beslag genomen. Mag ik dat zeggen gestolen, want ze hebben gerooft als ik weet niet wat! Nou en dat zag ik dan en dan kreeg je als kind ook wel eens een stukje chocola, want daar paaiden ze de mensen mee natuurlijk. Maar dat was heel in het begin. En ik werkte...oh, maar ik werkte op..eh...ik was een jaar aan het werk voor de oorlog uitbrak, maar ik was 14 jaar. 15 jaar, want je moest met je 14e jaar gaan werken. Dus ik werkte al een jaar en toen brak de oorlog uit. Ik werkte, dat moet ik ook even zeggen, op Voorschoten, op de Koninklijke - ik zet de nadruk op Koninklijke Nederlandse Zilverfabriek, want dat heb voor mij nog een staartje. Want daar - m'n vader zei: ga daar heen en je kan daar een vak leren, dus ik naar Voorschoten, in mijn eentje....Tegenwoordig zijn er gesprekken met....Het gaat niet zo als nu. Je moest zelf er op af. Ik wist van toeten-noch-blazen wat dat betreft. Dus ik naar Voorschoten en toen kwam ik daar en werd ik aangenomen. En toen kreeg ik een loon van 9 cent per uur en dan 48 uur werken, dus ik 3 gulden 80 in de week. Verdiende ik als kind en ik heb d'r werk gedaan: nou, ik werkte in een polijsterij. Mijn vader dacht dat ik zilversmid zou worden. Nou, dat had ik wel graag gewild! Die richting ben ik later uitgegaan, maar ik moest daar in de polijsterij werken en dan werkte je met Parijs-rood: dodenkop. Daar stond een doodskop op. Ik smeerde die schijven van die machine waar je achter stond, smeerde je in en dan moest je lepels polijsten. Naast je ging dan...die motor werd aangedreven door een drijfriem, heel ouderwets - dat ging vroeger zo - dan werden diverse toestellen werden door een motor, via een as en drijfriemen. Dus dat kletterde de hele dag in je oren en als ik daar dan een dag gewerkt had en ik kwam 's avonds thuis, dan was mijn ondergoed zelfs rood. Van de stof van dat Parijse rood. En dat heb ik drie jaar gedaan daar. Maar toen, toen ik daar een jaar werkte, brak dus de oorlog uit en in die zilverfabriek daar was de hele leiding was Duits. Er liepen Duitsers rond, dat was trouwens van Van Kempen & Begeer, dat waren al Duitsers volgens mij en over de behandeling van de mensen wil ik maar niet praten, maar als er mensen al wat op leeftijd waren dan gingen ze d'r uit en dan namen ze jonge kinderen aan. En ik was een van die jonge gasten die er kwamen werken. Maar toen was die oorlog een beetje aan de gang en toen veranderde daar die sfeer. Uiteindelijk liepen die Duitsers, die Rijks-duitsers die daar chef waren, met een uniform met hakenkruisen om (…) bepaalde geelachtige uniformen en een grote band met hakenkruisen om. Die liepen daar in die fabriek. En toen, ja na jaren...., die liepen daar dus hun ámbt, voerden ze uit in uniform. Dat vond ik ook wel gek, natuurlijk, want waar zitten we nou eigenlijk in, he? En ja, ik werkte daar toen bij mekaar drie jaar en toen had ik er genoeg van, want ik leerde daar niks. En ik had op de apothekersschool gezeten. Ik was 14 jaar toen kon ik werken, maar 12 jaar van de gewone school af, van de lagere school en dan moest je die twee jaar volmaken om te kunnen werken. Dus ja, wat was je helemaal? Ik had, ik had nog geen ervaringen. Maar ik heb daar drie jaar gewerkt en daar weer weggegaan en toen ben ik in de stad gaan werken. En toen kwam ik bij mijn moeder thuis en zei: Moeder, ma, ik ga daar niet meer werken. Ik verdiende toen 7,50 gulden. En toen zegt ze: wat ga je dan verdienen bij die goudsmid? Ik zeg: nou, 7 gulden. Nou, zegt ze, maar dan heb ik twee kwartjes mínder! Ik zeg: ja, maar ik zit in het vergif te werken. Ik zeg, en dat wil ik niet meer. En toen had ik een jongen ontmoet en die werkte op de Mare, in een werkplaatsje, goudsmidwerkplaatsje dat was van Bins (?) in Leiden en die hadden een zaak op de Turfmarkt. En die andere familieleden hadden nog een zaak op de Breestraat en op de Haarlemmerstraat. Allemaal goudsmid-zaken. En daar ben ik gaan werken. Toen kwam ik van de hel in de hemel. Ik werd achter een werkbank gezet, werken, heb ik geleerd: mooie ringen maken, maar d'r is toch weer wat. Toen zaten we daar te werken en die jongen die mij daar....die kon ik, van Voorschoten, daar was hij ook al heengegaan, hij zegt: Joh, kom bij ons werken. Ik zeg: Nou, dat doe ik. Dus, ondanks dat ik twee kwartjes minder ging verdienen, ben ik er toch heengegaan. Ik heb voor me eigen gekozen. Ik zeg: nou ma, ik ga daar niet meer werken. En toen zat ik zo te werken, maar die jongen die had een broer, die was bij de SS. En toen zat mijn baas daar – Bins - die zat een SS-speldje te maken! En wat denk je dat ík zat te maken: lepeltjes, armbandjes van de koningin, armbanden, lepeltjes, manchetknoopjes, die zat ik te maken aan het solderen (?). Daar moest je allemaal oogjes aan, maar hij zat SS-speldjes te maken; die combinatie die klopte natuurlijk niet, he? En dat had ik wel door. Dat had ik wel in de gaten. Dus hij was een sympathiserend lid van de NSB, maar het was een hele fijne man. Maar het ken wel een fijne man zijn, maar...hij was toch voor die Duitser, anders had ie nooit dat SS-speldje gemaakt. Want ik heb meegemaakt dat de uniespeldjes die we droegen, dat was ook tegen die Moffen. Ik kende de betekenis daar niet meer van, maar die trokken die NSB-ers, die op straat..., trokken die speldjes van de mensen hun jas af. Heb ik ook meegemaakt: op de Haarlemmerstraat. Ga ik goed?

Interviewer:
#00:09:28# Kunt u iets vertellen over een dag: u ging 's morgens naar uw werk toe, u kwam terug, hoe werd er gegeten, had u honger?

Heer Blikman:
#00:09:33# Toen nog niet. Nou ja, het was mondjesmaat. We hadden een bokkum, die werd in zeven stukjes gesneden. Een eitje werd in tweeen gesneden en dan zat je nog te kijken of je broertje de grootste helft had. Zo was die toestand. Ik zat op school en omdat mijn vader vaak werkeloos was, kregen wij kindervoeding. Weet u dat ook? Werd er eten op school verschaft en je kreeg kleding van de school en dan was je net weesjongens, kreeg je hetzelfde manchester, korte broekje en een geruiten bloesje en lange kousen, kreeg ik aan...Dat is interessant voor de jeugd, ja! En mijn moeder breide, die knipte een stuk van die lange, zwarte kousen af en die breide daar een boordje aan, dus we hadden lekker kniekousen. Die vielen toen niet zo op, maar - uiteindelijk viel het toch wel op, want er zaten jongens bij op school, in je klas, die keken op je neer. Omdat je anders gekleed was als hun. Wij hadden uni-kleding aan. Meisjes hadden jurkjes geruit. (...). En klompen.

Interviewer:
#00:10:43# Maar later in de oorlog: had u toen honger? Was er veel te eten?

Heer Blikman:
#00:10:50# Ja, dat was het wel

Interviewer:
#00:10:52# Kunt u daar iets vertellen?

Heer Blikman:
#00:10:53# Jazeker! Jazeker. We hadden knappe honger. Mijn zusjes gingen op de fiets, maar dan zijn we al in '44 hoor. Ik heb ook nog in een kamp gezeten: in de (...)

Interviewer:
#00:11:07# Vertelt u maar!

Heer Blikman::
#00:11:08# Maar mag ik....moet ik dat op volgorde vertellen?

Interviewer:
#00:11:10# doet u het maar zoals het opkomt

Heer Blikman::
#00:11:12# Nou, daar heb ik ook hele verhalen over. Over dat arbeidskamp. Maar u had het nou over het eten. Maar dan zit ik weer heel ver in die oorlog.

Interviewer:
#00:11:19# Dat hindert niet.

Heer Blikman:
#00:11:20# Want langzamerhand werd die...dat die schaarste kwam: kreeg je bonnen, aardappelbonnen en zo. En je kreeg op het laatst een (...). Maar mag ik dat later vertellen?

Interviewer:
#00:11:34# Ja, ja.

Heer Blikman:
#00:11:36# Ik zat bij die meneer, die goudsmid, zat ik te werken en toen kreeg ik een kaartje in de bus, dat ik moest de Arbeidsdienst in: NAD. (ik kan mijn boekje pakken, heb ik in mijn zak zitten en dat boekje is een zangbundel en daar zit ook nog een fotootje in). En, toen werd ik opgeroepen: ik moest naar Assen. Nee, ik moest naar Drente en stapte in Beilen uit. Dus, ik werd opgeroepen met schamele dingen zoals je had, je had al niet veel, want kleding was ook slecht. Dus, met een tasje onder mijn arm, naar het station. En in Beilen werden we opgevangen door Nederlandse NSB-ers, maar hadden dan ook een groen pakje aan. En die foto heb ik ook bij me van me: een fotootje. En, toen moest je lopen van Beilen, het station, naar dat kamp. Dat lag een kilometer of vijf, zes naar richting Westerbork: het dorpje Westerbork. Niet de kant uit van waar ze die Joden allemaal opvingen, want daar hadden wij nog geen weet van. Ik ook niet. Dus wij lopen: we werden allemaal in het gelid gezet en dan liepen we met een heel stel jongens, we wisten niet waar we heengingen, waar we kwamen, wat dat was die Arbeidsdienst. En toen kwamen we in het....onderweg werd er gezegd: afknijpen. Ik denk, wat bedoelt 'ie...mag ik dat vertellen allemaal?...ik denk, wat bedoelt die kerel nou? En dan moest je in de hei, moesten we allemaal gaan plassen. Want dat betekende: afknijpen. Ik vergeet die dingen nooit en hoeveel jaren is het al niet geleden? Nou, afgeknepen. Wij weer weg, in gelid, naar dat kamp. Nou toen kwamen we bij het kamp. Toen kregen we daar uniformen aan, Nederlandse uniformen, die hadden ze groen geverfd - of weet ik wat - ze waren donkerder, dacht ik. Poeties (red: beenwindsels) hadden we en dan moest je allemaal mee leren omgaan en we kwamen daar allemaal in barakken te liggen van een man of dertien. Een heel stel barakken. En dan begonnen ze dan met...eh...lessen: hoe je moest leren eten met mes en vork. Ja, ik ken het niet combineren hoor! Maar dat moest je dus met mes en vork leren eten en in het kamp werd het dan een beetje gaar gestoomd. Nou ja, om later dienst te nemen in het Duitse leger. Dat was de opzet. Dat vertel ik later.

Interview met de heer Blikman, fragment 2


Heer Blikman:
#00'00'01# Dus we werden gekleed, uniform aan en dan kregen we exercities enzo en zo en streng en controle op je kamer. En dan had je een strozak, moest je eerst vullen en we sliepen allemaal op een strozak: twee hoog. Dus een deel van de jongens lag beneden, anderen boven. Maar als dan die kamer niet goed was, moest je...omstebeurt was je kamerwacht in die kamer en dan kwam er de controle. Moest je kleding messenbreedte, moest je opvouwen. Op een krukje, dan moest je vóór je krib zetten, maar als dan één krukje verkeerd zat, dan schopten ze al die krukjes ondersteboven. Waar jij zo een moeite voor had gedaan. Want dat moest je in het begin leren. Alle kleding die je had, geen uniform, maar je onderkleding en je sportbroekje: allemaal netjes dezelfde breedte. Schopten ze allemaal ondersteboven. Nou, jongens, opruimen maar! Aan de gang. Allemaal weer vouwen en als het goed was, was het goed en als het niet goed...deden ze het weer. En ik heb ook meegemaakt, dan stond er een emmer zand, tegen brandgevaar en een emmer water in die barak bij het raam. En dan was er iets niet goed, gingen ze controleren of ze goed in die kast lagen of dat er een lucifer ergens lag. En dan hadden we een keer, hadden ze weer wat gevonden en schopten, namen ze die emmer zand en gooiden ze die door die kamer en die emmer water er overheen en dat moest je dan allemaal opruimen. En liefst wel in onze hemd, want je sliep alleen in een lang hemd als je daar...dus als je je vriendje zag, jeejheee, in je blote lichaam. En dan was het schoonmaken, schoonmaken, schoonmaken en dan had je twee, drie keer appèl en dan lag er....en op het laatst was het twaalf uur, kon je je bed in. En dat was allemaal door die NSB-ers. En je had het maar te doen, deed je het niet, want dan kreeg je weer andere straffen. Bijvoorbeeld, als er een lucifer lag, moest je 's nachts die lucifer begraven met z'n allen: achter het barak, een kuil graven, lucifer begraven, in je hemd!! In de kou! Nou, ze hebben ons afgebeuld, maar ik ben niet gebroken hoor.

Interviewer:
#00:02:13# Maar die leiding van het kamp, waren het NSB-ers?

Heer Blikman:
#00:02:17# Wat zegt u?

Interviewer:
#00:02:18# Die leiding van het kamp, waren dat NSB-ers?

Heer Blikman:
#00:02:19# Allemaal NSB-ers: hopman Stemmerik (?) was het en opzichter Temme. Temme was helemaal een (…), die liet jongens tegen mekaar vechten. Ook daar. Die Temme die was helemaal....ik kan nog wel een uurtje doorgaan, een half uurtje ook alleen over dat kamp alleen, hoor. Afijn, we gingen naar het.....we werden getraind: leggen, opstaan. Als er wat mis was, was het leggen of hardlopen op een exercitieveld en dan was het: léggen!, languit allemaal! Als het keert mars was: opstaan, tegen de muur, omdraaien, weer lopen. En zo beulden ze je af daar. We gingen....het was ook...ja, ze hadden allemaal van die streken. Ik heb er nog eentje: Nijmegen was gebombardeerd en toen moest je van onze E-25 moest je offeren. Gingen ze rond in die barakken en met z'n twaalven, zeg maar, nou ik zal maar zeggen tien barakken waren er. En ik zat bij de drie barakken die maar een kwartje hadden geofferd bij mekaar, dat hebben ze goed onthouden die lui, dan werd door zo'n NSB-er opgehaald. Ik noem het NSB-er, maar het was ook uniformen aan, maar het zijn NSB-ers want ze waren...hielpen mee om ons klaar te maken voor het Duitse leger. Dat was de hele opzet ervan. En....dan moest je naar de eetzaal komen en wij werden met drie groepen apart gezet. En die anderen werden aan de andere kant van de eetzaal gezet. En dan begon hij (...) ik zie hem nog zo voor me, en de kader er bij en dan zei 'ie: luister eens, jongens, jullie hebben geofferd voor Nijmegen, hij zegt: maar we hebben hier een groep, hij zegt: dat zijn geen Nederlanders en die staan daar! Dat waren die drie groepen waar ik bij hoorde. Hij zegt: dát zijn geen Nederlanders, hij zegt: maar jullie wèl. Jullie zijn Nederlanders, want jullie hebben laten zién dat jullie écht Nederlander zijn.

00'04'21” En zo werd je vernederd. En toen: eetzaal. Eten. Je kreeg eten: er werd een bord aardappelen op de tafel gezet en die werd doorgeschoven - je zat daar met misschien een man of twaalf aan tafel - en dan had de laatste had geen aardappelen meer op z'n bord, want de jongens schepten wat op, dan had je zo'n grote schaal, en dan moest je de laatste teruggeven. Moest je de aardappelen weer teruggebracht en dan had je eten, kroten, die waren zo zuur als ik-weet-niet-wat. Wat ze er mee deden weet ik niet, dus dan had je uiteindelijk gegeten en dan was het....dan zat het kader daar...een stelletje, dat tuig...zaten daar. Ja, dus daarom ook dat ik zo praat, het kon niet anders. Er kan gerookt worden als het kader rookt en dat wil zeggen dat als er maar één van die jongens wakker werd, zo gezegd, en er waren jongens bij die kregen ook sigaretten van de ouders en zo, die hadden hadden het beter als een ander en dan stond er een jongen op en dan liep hij naar die gasten en die gaf die een sigaret en dan mochten wij ook roken. Van een sjekkie, die we net aan konden kopen van onze gulden. En dan mochten wij ook roken. Nou, ken je nagaan, dat is gewoon kadaver(?)discipline daar.

Interviewer:
#00:5:37# Hoe lang heeft u in het kamp gezeten?

Heer Blikman:
#00:05:39# Een half jaar, maar ik heb drie maanden ervan, hebben ze ons ingezet in IJsselstein en Zevenhuizen. En dan wilden ze mij een kerker induwen - ja, dat komt er even tussendoor - omdat ik een snee brood van een landarbeider kocht. We moesten dijken maken van die klei op de weg, moesten we op de weg maken want ze waren bang voor inundatie, want dat ze boel onder water zouden zetten. Het is misschien wel bekend, dat dat daar gebeurde. Stonden wij daar te werken met die schoppen. Die schoppen hebben we mee leren werken, daar in Drenthe. Dan kregen we les hoe we een schop moesten gebruiken. Nou, ik die leerling-goudsmit was, toen nog. En we hadden (...). Stond ik daar te scheppen. Steek, hef, worp. Op de hei. Dan moest je je kleding ook opvouwen. Ja, ik ga nou een beetje door, maar dat hoort allemaal bij dat arbeidskamp. En dan kreeg je eten, dan kreeg je soep, alleen maar soep en daar zaten een paar van die grutjes in, die zag je er net in drijven. Dat is soep. Daar moest je op werken. Echt waar. En daarna was je weer af en dan heb je kamp en dan later kreeg je het warme eten zogezegd. Maar ik was nou nog even bij die .....waar was ik nou bij....

interviewer:
#00:06:53# Bij IJsselstein....dat u de dijk moest verhogen daar?

Heer Blikman:
#00:07:01# Nee, even, wat zei u nou?

Interviewer:
#00:07:02# Dat u de dijk moest verhogen daar?

Heer Blikman: #00:07:04# Ja, daar heb ik ook gezeten. En dan kocht ik een snee brood van een arbeider, want ik had honger, en dan moest je weer bij die commandant komen. Want we lagen daar in een school in IJsselstein en in Zevenhuizen, ja. En dan moest ik bij hem komen, hij zegt: waarom heb jij een snee brood aangenomen van die arbeider? Ik zeg: ik heb het gekocht van die man. Hij zegt: waarom heb je dat gedaan? Ik zeg: nou, omdat ik honger had! En toen sprong die toch op! Hij zegt: hier bij de Nederlandse arbeidsinzet, daar wordt geen armoe geleden. Nou, hij zegt, maar ik zie jou vanavond in die kerker zitten. En er zaten al een paar jongens, dus ik heb 'm de hele tijd geknepen, voordat het avond was. Maar er is schijnbaar wat gebeurd, dat engeltje op mijn schouder, ik kwam niet in die kerker terecht.

Interviewer:
#00:07:53# En wat gebeurde er in de kerker?

Heer Blikman:
#00:07:55# Weet ik wat ze daar deden! Die jongens zaten daar gewoon gevangen. Dat wisten wij niet.

Interviewer:
#00:08:01# En u heeft een half jaar in het kamp gezeten?

Heer Blikman:
#00:08:05# Een half jaar heb ik in beweging(?) gezeten. We zijn later weer teruggekomen daar, maar ze hadden allerlei dingen. Want in dat kamp zaten we en als je nou naar de kerk ging, dan mocht je het kamp uit en dan mocht je naar de kerk. En er waren jongens bij, die zeiden: nou...wir gehen...nou, ik ben katholiek zeker of zo en dan gingen jongens het kamp uit. Maar wat gebeurt nou? Diegenen, die naar de kerk zouden gaan en die dat niet waren, die moesten allemaal apart staan op het exercitieveld, aan de kant, en die moesten kikkeren. Die moesten allemaal op de hielen en kikkeren: terug - heen - terug - heen. En wij moesten er naar kijken. En dan zag je zo sommige jongens: páng! Voorover vallend, dan konden ze niet meer. Dan sloegen ze tegen de grond aan. Nou, binnen in mijn hart daar, mijn vader zegt: blijf lachen, hè?! Heb ik ook gedaan. Met mijn ogen. Want ik stond een keer naar vliegtuigen te kijken, die gingen over naar Duitsland en dan hoor je alleen ...Thuis hoorden we zo ook, hoor! We hoorden ze over heel Nederland: honderden vliegtuigen, die kwam langs, die hadden daar de last neergegooid. En toen zegt die: Blikman, slappe zak, zegt 'ie tegen me: Sta niet te lachen! Sta niet te kijken. Nou, ik zeg: ik kíjk niet! Ik kijk vóór me! Hij zegt: Je staat nog te lachen ook! Ik zeg: Zo kijk ik uit mijn ogen! Maar ik stond inwendig een beetje schitterend, want ik stak ergens de draak met 'm.

00'09'45 Nou, zo werd je dan uitgemaakt door die gasten. En er was een jongen, die had een spruitje, moest spruiten schoonmaken....Ja, het gaat misschien te vlot, maar u selecteert dat er misschien uit....Hij zat allemaal spruiten schoon te maken...per barak moest je dat doen...had hij een spruitje opgegeten, ik ook, maar van mij hadden ze het niet gezien. We hadden honger. Moest een jongen op een keer, ál die barakken, moest je buiten gaan staan en die jongens van bij die vlaggenmast - die vlaggenmast staat nog op dat fotootje van mij - moesten bij die vlaggenmast staan en dan moest je schreeuwen: "ik ben een varken! Ik vreet wel spruiten!" En dat heb 'ie een hele tijd moeten roepen en toen konden we inrukken. En toen was er een andere keer weer een jongen, die had - want je had daar ook een hoop diarree - en die had z'n bed bevuild; stond 'ie met die strozak, stond ie: "hier heb ik m'n behoefte in gedaan. Hier heb ik mijn behoefte gedaan." Moest je ook schreeuwen. Nou, ik vond dat verschrikkelijk hoor, écht! Maar ik geef alleen maar weer hoe ze met gewone, fatsoenlijke jongens, hoe ze die naar beneden drukten. Terwijl wij helemaal niet in die kampen hebben willen zitten. Ik wilde niet. Ik wilde daar niet heen. Moest daar heen. Zo ook met de dienst. Ik wilde ook niet in dienst, maar zo kwam je in Indië.

Interviewer:
#00:11:05# Even terugkomend op het kamp: toen u uit het kamp kwam, waar ging u toen heen?

Heer Blikman:
#00:11:10# Nou je had verteld, toen we niet genoeg gegeven hadden voor Nijmegen, hij had gezegd, die hopman - hopman Stemmerik heette die - hij zegt: "als jullie thuiskomen, ga je gelijk naar Duitsland". Daar had 'ie mee gedreigd. En toen kwam ik terug, toen ben ik niet in Duitsland geweest, maar ik moest wel naar Waddinxveen: daar is een tabaksfabriek van Dobbelman en dat hadden die Duitsers hadden dat omgeturnd tot een grote industriehal. Daar maakten ze onderdelen voor de V-1 en de V-2. En dan moest ik, moesten we die dingen - aluminium stukken pijpen met flensen d'rop, die moest je vastmaken op deksels. En dat heb ik gedaan. Toen kwam Dolle Dinsdag, maar dan zijn we heel wat verder in de oorlog. Toen kwam de Dinsdag, toen ben ik niet meer gegaan, maar ik had wel een kaart van die freak met een grote W d'r op. Dat was je toegangsbewijs. En dat werd me later weer, het komt weer later, heb me weer gered ergens. Die W. Op dat bewijsje. Maar dan zijn we weer een eindje verder. Dus ik kwam uit dat kamp, kwam ik dan zogezegd daar terecht. In Waddinxveen. En van Waddinxveen, toen brak de Dolle Dinsdag uit en toen was het een hele dolle boel, want op de Hooigracht hingen al Amerikaanse vlaggen. Het was nét feest, maar dat duurde heel kort. Tot de avond. Toen ging dat niet door. Die landwachtertjes, en die (…) NSB-ertjes, allemaal van die jonge ventjes met die grote Nederlandse geweren die liepen daar ook in Waddinxveen, rond. Daar staken wij dan de draak mee, want wij waren nog, eigenlijk nog blijer als die gastjes. Want die waren zo dom, dat ze zijn daar....In de Landwacht (?), dat was ook een beweging, maar die liepen dan gewapend. Ook in Duitse dienst. En die hielden daar zogezegd de orde, die bewaakten die fabriek ook. Die liepen rondom.

00'13'18” Ik heb eens meegemaakt een keer hoe ze ook 's avonds werken en toen stond die Landwacht daar, die stond op wacht, ik zeg: "joh, zié je daar nou niks, jongen?" Ik zeg: "daar loopt een vent!" Dat kon ik hem gewoon wijs maken. Ik stak de draak er maar mee. En toen was er ook een jongen. Ook weer zo'n geval, die had iets gestolen van een ander. En toen was het nog geen pauze, maar als er pauze was, stormden al die jongens allemaal naar die hele grote hal. Daar ging je dan eten. En toen stond er ook eens een jongen op, Bertus – ik vergeet het nooit, op een tafel en daar stond 'ie met zó'n groot bord op zijn borst: IK HEB MIJN KAMERADEN BESTOLEN. Daar stond 'ie zo voor de opening van die deur, dat al die jongens zagen het, en toen klapte 'ie zo van de dinges, zo op de grond. Zo werd die gestraft. Ze hadden 'm toch ook anders kunnen straffen, natuurlijk hè? Dat je iets van je kameraden steelt, dan geef je hem een vermaning. Nee, écht, dat Duitse zat er in. Dat, ja...dat brute, gewoon je als een stuk vuil gebruiken. Maar, oh ja, ik was bij......Ja, ik probeer het te ordenen....

Interviewer:
#00:14:38# U had het over Waddinxveen...

Heer Blikman:
#00:14:39# Ik was thuis weer van die fabriek en toen had je Tieleman en Dros en dat was een conservenfabriek, maar dat hebben ze later, hebben die moffen, hebben dat als bevoorradingsbedrijf gehouden. Dus kwamen militairen met auto's, kwamen die daar eten halen..

Interview met de heer Blikman, fragment 3


Heer Blikman:
#00:00:01# en die werden ook bevoorraad door schepen. En dan lag er zo'n Belgisch schip met aardappelen, die werd daar gelost. Maar al die mensen, die stonden dan te kijken of er een aardappeltje viel. En als er maar een aardappeltje viel, dan namen ze allemaal een run naar dat aardappeltje. Maar 's avonds lag dat schip daar, maar ja, die vaders van die jongens die gingen met bootjes met die peurbakkies (?) - we hebben nu een peurbakkentocht, maar dat waren échte peurbakkies, houten bootjes - die lagen in die grachten, de Waardgracht en de Middelstegracht - en mijn opa had er ook eentje. Mijn opa die is later verdronken, maar die ging peuren met dat bootje. In de Zijl is die verdronken. Mijn opa, die was schoenmaker. In de Vestestraat. En ik ben in de Vestestraat geboren. Toen woonde ik daar nog. Toen is 'ie verdronken. Maar later, ze woonden natuurlijk op die Oude Rijn en kwamen die schepen aan en 's avonds of 's nachts gingen die mannen en soms hadden ze ook een zoon bij zich, een grotere zoon, die gingen naar dat schip en die schipper deed net of zijn neus bloedde. En als 'ie dan laag lag, konden ze d'r opkomen, en dan schoven ze een luik open....dat heb ik ook gedaan. Bij een ander, maar dat komt later nog. Pakten ze aardappels in dat roeibootje. Aardappels stelen. Ja, dan hadden ze weer een beetje eten. Maar dat was een feltwebel (red. onderofficier in de Duitse leger), die kwam altijd - laten we zeggen - ik weet de tijd niet meer, dan zei die dat 'ie half acht kwam en dan kwam hij altijd 's ochtends, want zij deden dat tegen de ochtend toen het donker was. En dan kwam die uit de Pelikaanstraat, reed 'ie zo de Oude Rijn op, naar dat gebouw van Tieleman en Dros. En dan had je nog Kooreman en dan zat er nog een lompenboer en Tancredi (?), gebouwen van die Tieleman en Dros, die liepen tot op de Middelstegracht was ook allemaal van Tieleman. Allemaal gebouwen, want het was een conservenfabriek. En dan kwam die een keer, kwam die weer een half uur te vroeg, ook érg, en dan zag die die mensen in de boot en dan begon die te schieten! Op die ménsen! En die in dat bootje en ene jongen, ik kende hem ook, Willem de Wit heette die, en die sprong uit dat bootje en die kwam net op de kant terecht, schoot 'ie hem in z'n dij. Want wij zijn er heengegaan en ik zag dat. En die mannen, die jongen lag daar, en die mannen stonden met hun handen in d'r nek en die stonden zo en die Mof die stond te schelden en dan wees 'ie op die jongen en dan zei hij in het Duits: denk er om, als er nog één komt, dan ga 'ie net als híj! Maar die jongen die lag daar en toen hebben wij hem bij Alkemade, de slager op de Haarlemmerstraat, die had zo'n achteruitgang, zowat naast ons huis en daar had hij een wagen staan waar die vlees haalde op het slachthuis en die wagen zat er met allemaal bloedvlekken, hebben wij een melkwagen genomen , daar lag zo'n rek in voor als het vlees droop en dan.....En dan lag er zeil over. Maar die wagen was nog net zo als die man 'm gebruikte en toen hebben ze die jongen er ingelegd en hem naar het ziekenhuis gebracht. Met een handwagen. Maar eerst stond zijn moeder er ook nog bij te kijken, daar. En zijn váder was er bij en die andere mannen, die moesten eerst even naar die jongen kijken. Hij zegt: denk erom als jullie doorgaan, gaan jullie ook zo! En ze hebben daar twee mensen doodgeschoten op die gracht. Dat is waar, dat heb ik van mensen gehoord die dat gezien hebben, want die stonden dáár weer een beetje te kijken of er wat te halen valt. Maar datzelfde dingetje heb ik ook meegemaakt, want ik ging met dat bootje van mijn vriendje-z'n-vader, toen was ik dan - ja hoor - 15 jaar, 16 jaar gingen we naar de Lage Rijndijk en dan kwamen die boten, kwamen daar binnen en die meerden af bij Hoeken. Weet je daar...een houtbedrijf. Aan het eind van de Lage Morsweg. Dan krijg je de Spanjaardsbrug en daar tegenover had je dat Hoeken. Het is nou Goudeiland geworden. Daar wonen nou weer hele, hele rijke mensen. En daar lag dat schip. En dat vriendje van mij, hij zegt: "Bart, ga mee daarheen." Nou, tegen mij naar dat schip, maar dat schip lag goed volgeladen en die schipper - ik weet niet of die in de roef zat of zo - maar, zo brutaal waren wij op den duur geworden, hè. Vooral mijn vriendje, hoor, want ik was voorzichtig, schoven die roe d'r af en die luiken, nou met beugeltjes, het was een roe dat was de zegel zogezegd. Maar die zegel was d'r af en schoven dat ding terug, luiken een beetje open en wij in dat kastje van dat bootje aardappelen graaien. Nou, toen hadden we een kastje vol zitten, zegt dat vriendje van mij, hij zegt: "Bárt, we kennen nog wat meenemen." Ik zeg: "Nee, jongen", ik zeg, "we hebben nou toch dat kastje vol zitten, laten we nou naar huis gaan!" Dus ik dwong 'm min of meer naar huis te gaan.

00:04:49 Later kwam weer die hebberigheid van hem uit. Een hele hebberige jongen. Dus wij roeien, naar huis. Maar de andere dag zegt 'ie, hij zegt: "Laten wij weer d'r heen gaan." Ik zeg: "Nee, laten we dat nou niet doen." Ik zeg: "want we hebben nou weer een paar dagen eten." Nou ja, goed, ik laat me gek maken, toen was er een ander schip, dat was van verhaald (?). Er lagen meer schepen....meer naar de stad toe. Op de Lage Rijndijk had je een zaak, dat heette Ladan die verkocht stofzuigers en al die dingen meer. Ik heb later ook nog een stofzuiger daar gekocht, toen ik getrouwd was. In die zaak. Maar dan had je een poortje en daar liepen een paar mannen, die waren door die poort, die waren brutaal, liepen ze achterom en dan kwamen ze bij dat schip terecht. Dus die mensen die klommen op dat schip, want die schipper zat te onderhandelen in de roef mét mensen - want die schipper rommelde ook natuurlijk, want die kon makkelijk ruilen, die kon alles ruilen die had ook tarwe aan boord. Er lag ook nog tarwe. Nee, aardappelen had 'ie. Nou ja, d'r kwam later een zak tarwe tevoorschijn voor ons, maar wij wouden met dat bootje langs die schuit. Dus wij konden die schipper (...) wij konden makkelijk laden. Het was de andere dag, hadden we weer een kar een ding met aardappelen en dat werd dan gedeeld en zijn moeder wat, ja, wij hebben een groot gezin eerlijk delen... dus ik zeg: "joh, want ik had gezegd, we kunnen weer effe vooruit." Nee, we gingen toch! Wij d'r heen, was het schip verhaald (?), bij die Ladan en wij zijn nét bezig om - we hadden al wat aardappelen - springen er twee...nee!...we hadden aardappelen, toen wou die de derde dag, wou die er weer heen. En wéér liet ik me gek maken en toen waren we weer bezig...nee, ik moeten effe....die twééde dag dat we daar waren, hij zegt....de eerste keer dan....de eerste keer was het dan bij een schip die bij Hoeken was, maar nou hadden we een schip die lag dichterbij. Daar waren we bezig. Maar dan kijken we naar de voorkant van het schip, bij die roef, staan d'r een paar mannen, maar die waren zogezegd - dat was ik net aan het vertellen, maar dan spring ik weer te ver - dus die mensen stonden daar ook om te kijken of ze wat konden krijgen, die zagen ons daar die aardappelen stelen, opzij van dat schip. Toen zeiden ze: "jóngens, kom hier!" Ik denk, wat wíllen ze dan? Toen gooiden wij dat bootje los, want we hadden wat aardappelen, en ik zat te kijken naar die mannen, hij zegt: "Tárwe!" Tarwe, riep die man. Ik zeg: "wáár dan?" Toen tilden ze met z'n tweeen een zak tarwe op, die zat zó vol! En wij met dat bootje d'r onder en we pakten zó dat ding naar beneden. Ik ging haast door dat bootje heen, dat ding zat zó vol met tarwe. En nou is het mooiste....dus we hadden die tarwe, springen....nee.... ik had die tarve daar had mijn moeder van tevoren gezegd, ik wou dat ik maar een beetje tarwe had want dan konden we een broodje bakken. Die bakte ze in een pan water: er was geen....we hadden nog geen hout en later kwamen die kacheltjes, die kleine dingen, daar op tafel, maar, of het zo moest wezen, hadden we die zak met tarwe, ik zeg tegen die....en die mannen, die gooiden dat naar beneden met twee man, ik zeg: "maar denk erom, jongen," die inhalige, dat vriendje van mij, ik zeg: "we delen precies met die mensen!". Toen zijn we gaan roeien, nee, zijn we roeiend naar de Uiterste Gracht, en daar hebben we allemaal een emmer tarwe mee. Toen kon ik nou naar de overkant, naar mijn moeder, ik zeg: "moeder, je ken bakken!" Ja, zegt ze, maar dat moet ik wel gaan malen. Zat ik met zo'n klein koffiemolentje. Om de beurt moest je malen. Die tarwe. Totdat ze genoeg had om weer een broodje te maken.

#00:08:35# Maar de andere dag...die knaap, daar bedoel ik mee die derde keer, hij wilde d'r wéér heen! Ik zeg: "Laten we nou uitschei'en, jongen." Ik zeg: "Dadelijk loopt het mis." En we zitten net, net bij die boot, springen er twee lui achter de mast uit met revolvers. En die begonnen op ons te schieten! Ik denk....maar wij roeíen, voor ons léven...hebben we geluk gehad. We waren niet geraakt, maar ik had wel de angst. Toen hebben we hard - ik weet niet hoe hard we geroeid hebben - om weer gauw in dat...in die Uiterste Gracht te komen. Maar dat heb je, als je ie mand hebt die inhalig is. En dat was hij. Want ik heb diezelfde persoon heb ik in Indie ook meegemaakt, maar dat vertel ik later. Want we zijn nou nog in de oorlog. Nou, toen konden we weer effetjes vooruit en malen, malen, malen, maar toen langzamerhand kwam die hongerwinter. Dan gingen mijn zusjes gingen wandelen, lopen, m'n twee zusjes, Beppie en Nan (red of Han) de één was - zeg maar - ze scheelden wat met ons - ik was vijftien, nou, ja, een andere broer zat er ook nog tussen, Piet, en Henk en mijn zusje zat tussen twee jongens in, één zusje, we schelen een jaar of dertien, twaalf-dertien. Gingen ze lópen naar Hoogmade, verder...nee, ze gingen de andere richting uit: Oude Wetering, die weg - je hebt nou een mooie weg - waar ze langs gebouwd hebben nu, maar d'r was toen een gewone weg want je had vroeger, had daar dat treintje gelopen. En die hebben ze toen dus stopgezet. Uit Leiden vandaan. Ik heb 'm later ook veel gelopen en gereden met de fiets en zij gingen lopen: sneetjes brood vragen. Op het laatst hadden ze, als ze acht sneetjes brood haalden, nou, dan was het bekeken, want iedereen deed dat. Ook met een beetje aardappelenschillen. We waren...nou m'n broer kreeg een halve liter melk voor een flesje, voor een flesje...voor een hapje aardappelenschillen. Dan moest je weer naar Zoeterwoude, die richting uit. Heb ik ook gedaan.

00:10:46 Maar, toen werd het zo schaars, toen moesten ja die aardappelen ergens anders vandaan komen, dat eten. Toen ben ik een keer in die hongerwinter, heb ik een handwagen gehuurd met een ander jongetje weer, die was wat kleiner als ik, en dan ben ik gelopen van Leiden naar Boskoop, Waddinxveen, Boskoop, Bodegraven, Utrecht, Amersfoort. Amersfoort ben ik gepakt door die Groene Polizei, want daar stonden ze...al die mensen, die gingen dan....een heleboel mensen gingen eten, aardappelen, halen. Werd ik gepakt en ik had een pan met bruine bonen hadden we meegekregen van mijn moeder en één broodje. Dat was ons rantsoen voor de hele week. En hij ook, dus we moesten zuinig aan doen en ik liep op een paar klompen en een paar oude schoenen had ik bij me. Je liep als het ware op klompen met een slof. Zo noemden ze dat. Maar die wagen, die poot, was iets te lang dus hij stootte vaak, als je een brug op moest, moest remmen met de afrit, (…) Dus wij kwamen daar, toen kwamen we steeds verder in ....: Oldenbroek, Harderwijk. Daar werden we opgevangen door het Leger des Heils. Mocht je slapen en in Harderwijk kregen we soep, dat was een fabriek en die maakte soep. Kregen we soep en sla. Heb ik geslapen in een boerderij: een hele lage boerderij. Sliep ik bij de koeien. Heerlijk! En we werden verwend. En toen kregen we dan een bord pap, zette de lepel er in, bleef zo staan. Het was graaf frans (?) natuurlijk. Maar je moest oppassen dat je niet teveel at, want dan had je last van je buik. Echt waar. En ik schilderde....oh, dat deed ik op de terugweg. Dus ik kwam uiteindelijk in Dedemsvaart terecht. Over de IJssel....was ook een ding. We kwamen er met de wagens doorheen, maar dan hadden die Duitsers die oprit hadden ze allemaal zand neergegooid. Zeker de straf voor ons?! Maar daar moest doorheen om over die brug te komen. Over die IJssel was een noodbrug, want die brug was ook gebombardeerd - die spoorbrug - weet ik hoe dat was, maar wij moesten die brug over maar er liepen allemaal mensen en die hielpen mekaar.

#00:13:08# Een heleboel mensen, allemaal aan touwen, trekken aan die brug, hielpen mekaar die hoogte op: de een weer terug, de ander weer totdat er een heel stel overheen waren. Dan heb je ook saamhorigheid in de oorlog. Ik word er gewoon geëmotioneerd van...als je daaraan dénkt! Hoe dat gíng! En toen waren we boven, de brug over en twee sneetjes brood, kopje koffie had ik bij me en er zaten nog heel wat sneetjes brood in. Voor de terugweg. Maar toen ontmoette ik een Rijnsburger met zijn zus....Oh nee, dat was op de terugweg, Effe wachten. Dus die had ik al verzameld: koffie met brood. En daar heb je die Zwarteweg in Dedemsvaart, daar hebben we aardappelen gekocht. Toen heb ik eerst nog geslapen bij een vrouw, ook een groot gezin en dan heb ik nog - ik nog wat geld over - heb ik aan die vrouw gegeven want ze ging voor ons een eitje koken! Echt waar! En daar heb ik geslapen. En toen had ik nog wat geld en ik denk...het meeste wat ik nog had, heb ik nog gegeven aan die vrouwen. Misschien een paar gulden, maar dat was al heel wat. En dan heb ik nog wat bewaard voor de terugweg. Daar heb ik later heb ik bollenkoekjes voor gekocht, onderweg, van bloembollen. Toen ik vlak bij een stad was.

Interview met de heer Blikman, deel 4


Heer Blikman:
#00:00:00# Nou, en toen, toen hadden we die aardappelen...Nou, wij lopen en onderweg geslapen. Kom ik onderweg kom ik een Rijnsburger tegen met zijn zuster, maar ik had een ....een kopje koffie met brood hadden ze gestolen van me, toen ik sliep bij het Leger des Heils. Op de terugweg. Ik denk "nou, m'n koffie en brood allemaal weg". Nou, toen ben ik zelf ook een keer een dief geworden, want ik kwam bij een bakkertje, er stonden een hoop mensen die hadden allemaal tarwe en die lieten ze....die ruilden ze om bij die bakker voor brood. Maar ik had niks meer, ik had geen eten meer om daar te komen en ik (...). Maar dan kom ik binnen daar en ja, toén was ik een dief. Ik durf het eerlijk te vertellen. Toen lag er een groen papier, lag er op een kozijn, om het hoekje en een heleboel mensen waren verder in de winkel. En ik denk "wat zit er dan in?" Toen zat er zó'n groot roggebrood in. En ik pak 'm beet en dat knaapje had het niet in de gaten, mijn maatje. Hij zegt "Wat héb je dan?" "Ja, dat zal je wel zien." Ik denk, dan maak je daar drukte en ik ben weggegaan, naar mijn wagen toe, Toen heb ik wat aardappelen opzij gehaald - ja, ik zeg het eerlijk hoor! - je moest van een nood een deugd maken. Want ik zag die mensen ook allemaal met roggebrood want ik denk "nou, dat kan niks....ik hád niks te ruilen." Heb ik die aardappels opzij gedaan, ik had, die aardappelen lagen in die wagen, op de bodem, en we hadden wat losse zakken, hadden we er zó er op gezet. Ruimte gemaakt. Ik dat brood erin hij zegt: "wat hèb je dan?" Ik zeg: "dat zie je later wel, joh!" Ik dat brood er in gedaan en wij weg. De andere dag, hij zegt: "hèb je dan?" Ik zeg: "Nou, ga maar wat eten." Gaf ik hem een snee roggebrood. Dat vond 'ie machtig natuurlijk! En dat hebben gedaan. En ik had nog een wit broodje en dat zat ook ergens. Daar heb ik die gasten wat van gegeven. Die ik ontmoette....

Interviewer:
#00:01:59# Uit Rijnsburg?

Heer Blikman:
#00:02:00# Uit Rijnsburg! En die man, die kon ik nog, want die hebben ons een keer in de oorlog of vóór de oorlog, meegenomen naar Breda en dan moest je je weer frambozen halen, voor Tieleman en Dros voor de inmaak. En dan mochten wij met hem meerijden. Ritje maken. Maar het zat 'm in die zus van 'm. En toen was het roggebrood van haar op, maar dan had ik nog een wit brood. En, dat wist zij - ja, zo was het - dat wist zij! En op een gegeven moment pakte ik dat stuk..eh...wil ik dat pakken, is het helemaal op. Want we zijn terug, samen teruggegaan. Met hun. Want onderweg moest je nog vluchten ook. Als die vliegtuigen kwamen, hadden die Duitsers van die vluchtstroken gemaakt, waar ze dan met hun auto in konden rijden. Vluchtdingetjes. En als die hier leeg was, kropen wij er in. Op de terugweg ook. Dan kwamen die vliegtuigen, want....die vliegtuigen namen die Duitsers op die motorfietsen, namen ze gewoon onder vuur. Dus als wij...ze hebben wagens ook beschoten. Dan zagen ze wat op die weg bewegen en als ze het niet goed konden zien, dan werden die ook wel beschoten. Dat is gebeurd. Maar ik pak dus dat brood in. Had ze het helemaal zo...afgegeten! Was nog zó'n (klein) stukje van over. Zonder dat haar broer dat wist en zonder dat ik het wist. Ik ben tekéér gegaan tegen d'r. Ik zeg: "Nou, hiér ! Eet dát nou ook maar op! Dat stuk was ze met haar (tanden)...écht! Dus zulke dingen maak je ook mee , maar ik had zelf ook een brood gestolen, dus ja, ik kon het haar niet kwalijk nemen, maar ze heeft alles opgegeten. Ze had het ook kunnen delen, nog dat laatste stukje met ons. Nou, toen kwam... dichter bij dinges...we waren bij Waddinxveen en wat gebeurt er? Dondert die wagen. Moesten we van die schuine dinges af, bij Boskoop had je dat en we gaan van die brug af...ik zeg tegen die knul: "hou jij nou aan dat touw vast, heb ik dat (...), maar dat had die poot - daar hadden we later - daar hadden we in heb begin wel last van, maar, als hij in die wagen lag dan lag die wagen zo'n beetje, kon je 'm een beetje in evenwicht houden. Naderhand lag die met die aardappelen er in, misschien wel een mud of tweeënhalf, dat was voor ons een heel bezit. Dat was toen een heel bezit en dan bonkt je met die poot op de weg...breekt die póót af! Duik ik zó voorover. Languit. En die wagen ging maar, maar toen moest ik em loslaten want m'n hele nagel lag er af. Dat deed wel zeer. Én bloeden!!! En toen waren we beneden, toen heb ik nog geholpen, een hoop aardappelen op de...al die aardappelen weer oprapen, die losse aardappelen en die zakken er weer op. Nou, dat was een heel werk natuurlijk. Waar haal je de fut vandaan, nou, ik begrijp het niet. Ik met m'n bloedende hand, ik heb er wat omheen gedaan en toen ben ik naar een politiebureau gegaan, toen hebben ze daar een pleister omheen gedaan. En ik had ook nog een pannetje aardappelen geschild, want ik had aardappelen schillen bij mijn moeder geleerd, want dan moest je voor...moest je zó'n emmer aardappelen schillen voor de oorlog dan. Toen ik nog inVoorschoten werkte, voordat ik naar mijn werk ging, vertel ik even tussendoor moest ik om half zeven, moest je nog even een halve emmer aardappelen schrappen of schillen. Naar gelang het seizoen was. Dus ik heb wel...nou, wel leren werken en werken en meedoen. En, nou, al die aardappelen terug, maar hij was..is 'ie twee keer gedonderd. De eerste keer weet ik niet meer waar dat gebeurde. Twee keer is die wagen gedonderd. En toen, van Waddinxveen, het laatste stuk, hebben we ook onderweg nog, had ik nog wat geld, wat ik overhield nog, heb ik een paar bollenkoekjes gekocht. Die verkochten ze aan de weg daar, langs de weg, bij Koudekerk of zo, want ik had niets meer te eten. Want dat pannetje aardappelen wat ik liet koken op het politiebureau dat was gauw leeg. Heb ik onderweg ook met pannetjes aardappelen gedaan. Schilde ik aardappelen een beetje en dan vroeg ik aan mensen of ze even wilde koken en die aten we dan op. Zonder niks erbij. En dat was heel gewoon.

Interviewer:
#00:06:13# Maar u zei net, dat u tijdens die hongerwinter, wat u net vertelde, dat u aangehouden werd?

Heer Blikman:
#00:06:22# Ja! Oh, in...eh...tijdens het lopen?

Interviewer:
#00:06:26#
Ja, tijdens het lopen. Ja.

Heer Blikman:
#00:06:27# Toen kwamen we bij Amersfoort en toen hadden ze daar een heel dinges...en dan pakten ze al die mannen, pakten ze op. Jonge mannen werden opgepakt. Als je geen papier had, werd je opgepakt. En dan hielden ze je vast. En dan werd je op transport gesteld bij de....Arbeidsdienst weet je wel, in Duitsland. Duitse Arbeidsdienst. En dan werd je op transport...ergens anders heen. Maar dat jongetje, die liep door met die wagen - dat was op de heenweg - en die, ja, dus ik werd aangehouden en dan nam 'ie me mee en toen zag 'ie dat ding, hij zegt: "Wat wollen Sie mit die Wagen?" Ik kon dan een klein beetje Duits verstaan. Ik zeg: "Fressen halen. Fressen." Ik zeg...eh.. "En dat?", zegt hij, (...). Ik zeg: "Ja, Arbeit. Arbeit in Holland. Arbeit." Ik maakte hem wijs dat ik mócht. Die aardappelen mocht halen. Dat ik vakantie had om.. En toen mocht ik weg. Op die (...), maar dat was niet zo, (...) fabriek , maar ja, die kerel die zag die (...) en ja, dat is weer (...) nog wat bij. En dát was mijn geluk. Anders had ik met mijn zes..., ja, toen was ik...ja, zeg maar, toen was ik zestien jaar of zo. Anders was ik de dupe geweest. En dat was wéér dat engeltje, op mijn schouder. Ja. En dat was in Indië ook zo, daar heb ik het ook meegemaakt. Nou, en....

Interviewer:
#00:07:54# En...Kunt u iets vertellen over feestdagen? Hoe dat gevierd werd in de oorlog? Kerstdagen.

Heer Blikman:
#00:08:04# Die werden heel simpel gevierd. Ja, ik heb nog meegemaakt, toen was het spoortje gebombardeerd. Het spoortje, Leiden, dat oude spoortje en mijn opoe - een heel oud mens - die ging zondags altijd naar het Leger des Heils, lopen met haar lange kleding aan. Een heel oud vrouwtje. En die woonde daar in het Schoolstraatje, dat is er nou niet meer. En met mijn tante To. En die andere zoons van haar, waren allemaal getrouwd. En die was nog thuis. Maar er was een bombardement en ze dorsten dat mens niet meer te blijven de bommen waren daar achter gevallen en toen kwamen ze naar ons op de Oude Rijn. We hadden een hele grote kamer en toen weet ik nog, zijn er allemaal kerstmis-bedden gemaakt, maar mijn vader die had een accordeon en dan moesten we gaan slapen en lagen we allemaal....wij lagen op die zolder, wij waren natuurlijk wakker en dan ging die ouwe van mij - wij zeiden ouwe - ging accordeon zitten spelen, terwijl de vliegtuigen overgingen. En mijn opoe zegt: "Die vent is gek. Hij is gek. Maar mijn vader maakte juist (...). Dat vergeet ik nooit meer, dat oude mens. Maar ze is toch een tijdje bij ons geweest, konden we op de grond slapen. In een hele grote kamer. Die grote huiskamer.

Interviewer:
#00:09:24# En de kerstdagen?

Heer Blikman:
#00:09:28# Nou, de kerstdagen, ja, ik kan me niet zo erg..., maar d'r was niks natuurlijk. We hadden niks. Ik heb ook op de Oude Rijn zeker, er was een razzia en mijn oudste broer, die was van de touwfabriek, dat hoort er ook nog bij, de touwfabriek die moest mensen leveren voor Duitsland. Die moesten werken daar, want dat deden ze overal, die Moffen: honderden jongens en mensen zijn naar Duitsland gegaan en mijn broer kwam in Berlijn terecht. We wisten niet hoe het met hem ging! En op een gegeven moment stond iemand aan de deur, dat was een jaar daarna. Oh nee, maar we hadden eerst hier.....mijn broer was toen weer ondergedoken. Toen stond er iemand aan de deur en die belde en we deden open. En ik zeg: "Wat is er? “Wout," zegt ze....zei die...hij zegt: "Mensen hebben je broer gezien op de Haarlemmerstraat!". Ik zeg: "nee, dat kan niet, want die zit in Berlijn!" En ja...maar toen stond 'ie aan onze deur, maar ik moest het aan mijn moeder gaan vertellen, dat ze dan niet zou schrikken. En mijn vader. En toen kwam m'n moeder naar beneden en ik had het 'r verteld, toen zag ze d'r zoon...nou!!! Hij had een militaire jas aan, een Russische jas met helemaal gaten. Hij had hier zó'n gat in zijn hoofd. Hij had hier allemaal nog helemaal de...de dinges er op zitten. Hij zág d'r uit! En zo kwam die uit Duitsland; was 'ie gevlucht. Want hij had een bombardement gekregen, want die Engelsen gebruikten luchtmijnen en die slaan in ene keer, huppakee, barakken weg. Maar hij heeft gelukt gehad, hij stond in de deuropening van die barak en toen werd 'ie niet geraakt. Hoe dat weer gegaan is, weet ik niet, maar....zo werden ze allemaal...ja, ze liepen allemaal te dwalen. Toen is 'ie op de trein gestapt naar Nederland. En zo is 'ie Nederland binnengekomen enne..bij ons, is 'ie teruggekomen. En hier is 'ie opgevangen door de..eh...Verzet. Want die buurman van mij, Postman heette die, was een schildersbedrijf, die woonde naast mij, maar er zat wel een poort tussen. Want die poort speelt later ook weer een rol. En toen hij thuiskwam, heeft die buurman hem aan kleding geholpen, hij kreeg een rantsoenkaart, dan had 'ie eten. En toen is hij ondergedoken, kreeg hij een meisje, ontmoette die en daar is hij ondergedoken. Die is nou alleen. Daar is 'ie mee getrouwd en die woont nou bij me. Hij is nou gestorven, die jongen, maar zijn vrouw - ben ik van de week nog geweest om te vertellen, contact heeft ze met mijn vrouw - om te vertellen hoe het met mijn vrouw gaat. Maar daar is ie ondergedoken. We hadden een schuilplaats gemaakt....maar toen was er een razzia en toen kwam die Duitser. Toen waren ze al in de Koestraat en we werden gewaarschuwd, dat die razzia was....maar toen moesten wij nog uit het bed komen, want we sliepen daar boven in die zolder op dat huis, onder wat oude jassen, want dekens (van het dek?) hadden wij niet. Echt, armoedig, want we hadden armoe en je moest je schamen over de dingen die je aanhad. We hadden een bloesje, ik weet niet meer..., maar ik had niet veel aan. Maar toen moesten we dan naar beneden en toen stond mijn moeder in de deuropening en die loodste ons, uit de deur, voorbij die poort bij die mevrouw Postman binnen, die d'r man was ook ondergedoken.

#00:12:49# Maar die vrouw zat met twee kindertjes daar en die loodste...mij, Piet en Henk, met z'n drieen werden we daar - hoe het mogelijk is, weet ik niet - maar het was voor mekaar. We waren binnen en mijn broer, Piet, die zat beneden, die mannen....die hadden...oh ja, die zat met die man en mijn broer, Piet, die zaten ergens in de kast beneden. Bij die vrouw met die twee kindertjes. Dat hadden ze gemaakt, maar daar hadden - daar wist ik niks van hoor - maar ik moest naar boven. Er woonde ook boven een gezin. En, kom ik boven, en het was een gezin die kende ik ook natuurlijk en die zegt: "waar moet ik héén?!" Ik met mijn broertje, Henkie, die was een paar jaar jonger als ik. Enne...stonden wij bij die vrouw. "Ja," zegt ze, "je moet dáár in!" Maar die jongens waren al bij de Koestraat, dus ik moest maken dat ik wegkwam. Zegt ze: "onder dat kleedje, is een luik." Ik zeg: "nou, haal dat kleedje dan effe weg". En ik haalde dat luik weg. En ik zeg: "moest je dan dat luik weer dicht doen met dat kleedje d'r op!" Die vrouw die was ook zenuwachtig, want die man van haar had zich ingesmeerd met zalf. Met zalf, die lag in bed. Zo geraffineerd waren die mensen al. Dus, ik zit daar onder die vloer, ik ben naar de schoorsteen gekropen, want het was steenkoud. Maar ja, ik zat goed. Ik heb er twee uur lang gezeten, hoor. Maar goed, in zo'n tijd doe je álles. Maar, komen die Moffen, die komen die kamer binnen, daar beneden. Die zijn bij die mevrouw beneden aan het praten en dat hoorden wij. "Ha," zegt die, toen zag die die man en zei ze, "ja, die zit in Duitsland. En hier die Kinder. Enne, hij had ook kinderen. Hij zegt schon. Hij had twee kindertjes. Enne, nog even praten, toen kwam die de trap op. Met die laarzen. En wij zaten tussen die vloer. Nou, de adem, die piepte uit mijn keel! Ik denk, dadelijk hóórt die kerel dat!

Interview met de heer Blikman, deel 5


Heer Blikman:
#00:00:01# Enne, toen begon die dus bij Piet, Piet van Dam heet die jongen, die z'n vrouw was weer een grotere broer van één van mijn schoolvriendjes. En toen ging die praten met die vrouw. Hij zegt tegen die vrouw....hij was een man, hij liep door naar die kamer, die slaapkamer. Hij zegt: "Ah schön," en toen zag hij die vrouw, hij zegt: "Is datte eh Ihr Mann", hij zegt: "ist er Krank?". Ja, zegt ze, hij is krank. Wat die vroeg. Ze zegt: "hij heeft schurft." Ik hoor het d'r nog zo zeggen. Hij heeft schurft. Nou, toen was die Duitser zo beneden. Weer die, bonken op die trap. Die Duitser weg, maar ja, we vonden dat nog niet veilig. Mijn moeder zou me waarschuwen en hebben we twee uur tussen die dinges gezeten. En toen kreeg mijn broer, had die man had zeker wat te eten bij, kreeg mijn broer die bij hem zat, die kreeg een sneetje brood. Maar dat hoorden wij, want we zaten tegen die schoorsteen. We vonden wij zo naar, ja, want wij hadden niks nog. Goh...!!! Wij zaten onder dat luik. Hartstikke koud. Maar toen waren ze weg, die Duitsers, ja en wij waren d'r nog. Maar als ze naar boven hadden gegaan, die deur van die trap hebben ze schijnbaar over het hoofd gezien, ze hebben alleen beneden gekeken. Ze kwamen bij m'n moeder de kamer en ze..."Ja," zegt mijn moeder, "die sind in Duitsland." En die? "Ja, die zit in de Arbeitsdienst." En zo maakte mijn moeder een smoesje van de foto's die daar stonden. Met een stalen gezicht, ja, waar mensen de moed vandaan haalden, he. En zo gebeurde dat en zo kwamen wij vrij van de Moffen.

Interviewer:
#00:01:40# Had u nog contact met Joodse mensen? Kende u Joodse mensen?

Heer Blikman:
#00:01:46# Ja, ik ken wel Joodse mensen, maar alleen van.....voor de oorlog. Van voor de oorlog kende ik mensen.

Interviewer:
#00:01:53# Maar in de oorlog had u geen contact meer met...

Heer Blikman:
#00:01:56# Nee, nee. Ikke...nee. Nee, ik wist wel twee Joodse mensen maar dat was ook weer de armoe, he, toen zijn we een keer katholiek geworden, want dan werden we gekleed. Helemaal. Dan kregen we een pakje en dat was een plusfour. Ik moet ergens daar nog een foto hebben, daar sta ik met een plusfour aan. Ja, uit armoe werd ik zogezegd katholiek. Echt waar! Dat deed mijn vader. Mijn vader was van huis uit katholiek. Toen ben ik katholiek geworden en toen kreeg ik schoenen en kousjes kreeg ik aan en een broek-pakje en ik ging naar de katholieke school, maar daar heb ik niet lang opgezeten. Op de Haarlemmerstraat. Maar dat was van de nood een deugd maken.

Interviewer:
#00:02:46# Ja, maar hoe heeft u de Bevrijding meegemaakt. Hoe was dat?

Heer Blikman:
#00:02:51# Die, ja, het was feest overal. Overal zaten bandjes te spelen en overal was vuurwerk. En nou ja, ik heb er niet zo veel aan deelgenomen. Ja, ik heb ene keer in de bevrijdingsoptocht was ik bij de BS (red. Binnenlandse Strijdkrachten). Ik liep met een geweer, uniform aan, was ik een jaar of 19, heb ik meegedaan. En dan werd dat dan weer (…) want de BS-en waren de bevrijdingstroepen. En die namen dan ook deel aan de oorlog. Ja.

Heer Blikman:
#00:03:22# Weet u nog waar u was toen de oorlog, toen de Bevrijding kwam, toen de oorlog afgelopen was? Was u thuis?

Interviewer:
#00:03:28# Thuis. Thuis bij mijn moeder. Ja. En die Bevrijding was afgelopen, die Bevrijding die was d'r, en tijdens die Bevrijdings - want we komen nou effe na de oorlog natuurlijk, u vroeg...- en ik was 19 jaar en ja, ik werkte. Ja, want ik was weer bij een goudsmid terechtgekomen. Op de Breestraat. Ene meneer Heine, die zaak zijn ze nu aan het verbouwen op de Breestraat, maar dat was ook weer iemand - ja - met een goed geloof, maar het bleek de grootste boef te zijn die d'r bestond. Eigenlijk, in mijn oog. Maar ik heb er gewerkt en ik heb er ook lekker zitten werken, maar we gingen ook zwemmen met die meneer. Met die baas. En er zat een oudere man en een jong ventje. Joopie. Joopie was een stuk jonger als ik, misschien een paar jaar jonger en die had er een handje van, we gingen zwemmend in de Overdekte. Dat begon dan in de oorlog, want daar gingen de Moffen dan ook zwemmen, in de Overdekte. Want de overdekte was in een kerk op de Haarlemmerstraat. Het was een kerk en die hebben ze omgebouwd, daar hebben ze een zwembad van gemaakt. Daar heb ik ook gezwommen. Die Duitsers maakten daar mooi gebruik, want die gingen er altijd zwemmen. Maar wij mochten dan ook zwemmen. Maar dan...voor je naar het werk ging, gingen we zwemmen op de Haarlemmerstraat in de Overdekte. Oh...dat hoort er ook bij, dat kan best. Maar dan liepen we over de Haarlemmerstraat enne... bij Van Amerongen, dat is een goudsmid, he, die man hebben ze later vermoord, na de oorlog. Die is vermoord door iemand. En daar heb ik nog oorbelletjes voor mijn dochtertje gekocht bij die man. Het was een hele aardige man. En die hebben ze vermoord. Maar, toen leefde die nog en toen liep ik met mijn baas, meneer Heine van Jericho (?), dat was een hele christelijke beweging, in de Groenesteeg was dat, en toen zegt die tegen mij, hij zegt: "Snap je nou later , snap je nou dat die meneer, dat die meneer.....eh...- hoe heet die - Heine heette die, maar die goudsmid, dat winkeltje, dat die nou nog, die had z'n etalage na de oorlog weer lekker opgetuigd en d'r lagen allemaal nog artikeltjes maar daar zat het groen, Groen zat er nog in, en in het gietwerk - hij had ook een hoop gietwerk, had 'ie - in het etalage liggen. Hij zegt: "Snap je nou", die meneer....eh...Hoogervorst....hoe heet die nou....ja....hij zegt: "die..eh...die heb nog álles in zijn winkeltje liggen, hij heeft zijn etalage nog aardig vol liggen." Ik zeg: "Nou, ik snap het wel, meneer Heine. Weet u hoe dat komt? Omdat ú, heeft al hetgeen wat je nog had aan die moffen verkocht!" Want toen werkte ik bij hem en toen kwamen die moffen ook in de winkel. Ik zeg: "Heb u aan die Duitsers verkocht. Zodoende heb 'ie niks meer, want als ik een ring gemaakt had, was 'ie zo weg, was 'ie zo verkocht." Dat verkocht híj aan die Duitsers en dat heeft hij me zeer kwalijk genomen, natuurlijk, maar ik vond dat ik het wel moest zeggen. Ik zeg: "Heeft u het zilver bekeken, meneer Heine?" Ik zeg: "Het groen zat er nog in." Ik zeg: "Meneer Hoogervorst, die heeft het onder de vloer gehad. Weggestopt. Hij heeft het niet verkocht aan die moffen." Later is die man vermoord, hebben ze zijn hele verzameling dingetjes die die had, kleine dingetjes, hebben ze gestolen, van die man. Ik had, ik vond het zó érg, zoals ze die man bestolen, dat je zulke mensen nog had, he, die is vermoord, daar...

Interviewer:
#00:07:15# Na de oorlog?

Heer Blikman:
#00:07:16# In z'n winkeltje. Ja.

Interviewer:
#00:07:20# Eh....kende u nog mensen uit de illegaliteit? Uit het verzet?

Heer Blikman:
#00:07:30# Neee....ja, ik kende alleen maar die....ik had geen contact met hem....maar ik wist wel, dat 'ie - toen ik een keer bezoek kreeg van die moffen - zat hij met een sten (?) achter de schoorsteenplaat. Op de Koolgracht. Heb ik van zijn broer gehoord. Willem Neuteboom. Hij zat ook in het verzet. Hij heeft ook een paar moffen heb die....eh....opgeruimd. Maar die zat....zat 'ie áchter de schoorsteenplaat, nou, een klein plekje, maar daar kon hij zich lekker bezighouden (???). Ja, dat waren zúlke jongens, natuurlijk. Maar ik heb niet in het verzet gezeten. Maar...ja...het ging van mijn huis uit was dat niet zo. Als ze misschien mensen, familie in het verzet hadden, hadden wij misschien, hadden wij er misschien ook in gezeten, he? Maar ik heb wel...eh...ik heb wel eens een mof van....eh....gelopen in het donker, want ze liepen links en ik liep er tegen'an, maakte dat ik wegkwam. Was spannend natuurlijk, op de Haarlemmerstraat , want wij...om zeven uur moest het donker zijn. Ik heb meegemaakt, er was wat aan het handje op de Uiterstegracht, en dan moest je zeven uur binnen zijn, weer die (…) en die moffen, die reden patrouille of die liepen patrouille. Het is 's avonds gebeurd een kolenboer die moffen van Kramer, die stuurde die moffen naar de overkant een keer. Die woonde daar, die Kramer, die had daar een kolenzaak. Kwamen heel veel naar ons toe, want mijn broer had...eh...een stelletje broden gestolen. Van een Duitser uit de auto, die voer zo bij dat Tieleman & Dros, bij die Duitsers voor een postje in de stad, daar moest hij een paar broden halen, maar die Duitser zat te scharrelen met een Nederlandse dame die het op de moffen had. Een moffenhoer zogezegd, zo noemde ik ze. En ik kreeg wel eens een schop van een Duitser ook, omdat haar uitschold voor een moffenhoer. Echt waar! Maar, ja...nou ben ik het even kwijt....herinner je me nog effetjes...

Interviewer:
#00:09:31# Ja, het ging over de illegaliteit, dat je ook niemand kende uit het verzet.

Heer Blikman:
#00:09:39# Ja, maar ik zat bij die moffen zat ik...nee...eh...jammer. Effe denken.

Interviewer:
#00:09:49# Dat u tegen een Duitser opliep.

Heer Blikman:
#00:09:51# Ja, heb ik ook gedaan! Ja, want ja, je speelde natuurlijk met vuur. Oh ja, ik heb het alweer. Die mof kwam naar ons huis toe, want die jongens waren enkel het huis uitgelopen om te kijken of de auto er nog stond. Maar ik moest binnen blijven. Dus we waren weer gauw....Maar die moffen hadden dat gezien. Die moffen stonden voor de deur. Drie moffen. En toen moesten ze een kleine jongen hebben, tenminste, iets kleiner als ik,want ik kwam voor... nee, nee, nee, kleiner. Mijn broertje was een stuk kleiner die moest komen en mijn moeder stond er naast. We hebben....het was een heel brede deur...stond mijn moeder in de deur, kinderen daarnaast. Hij moest die andere hebben. En ik stap naar voren en dan haalt die mof uit! Wil die uithalen en mijn moeder springt er zó voor. Zo d'r tussen. Dus óm mijn moeder heen, kreeg mijn broer een paar klappen. Maar die bleef die mof zo aankijken in zijn gezicht. Die gaf geen dráád. Toen werd die nog kwader toen kreeg ie nog een klap. En dat hondje van ons, die hing de andere mof aan zijn broek. Die ging tekeer. Zo'n klein hondje (...). En toen werden ze nog feller, maar ze hebben ons gewaarschuwd en schelden, maar het bleef in ieder geval bij die klappen. Maar wat die deed om mijn moeder heen. Gaf die die jongen een paar klappen. Dat zijn Duitsers. Keihard. Ik kwam bij de Arbeitsdienst, kan ik ook nog even vertellen, en toen ging er een vriendje van mij ging ook de Arbeitsdienst in. Jonger, een jaar jonger als ik, die woonde op de Oude Rijn aan de overkant bij ons boven die sigarettenwinkel, die zat daar op de hoek toen. Die ging naar de Arbeitsdienst, ja, die meneer die maakte (...) maar dat komt mooi uit, die ging naar de Arbeitsdienst en toen zei die, ik zeg: "Kees, waar ga je heen?" Hij zegt: "Ik moet ook de Arbeitsdienst in." Had hij ook een schamel pakje onder z'n arm, zat misschien - ik weet niet - ik had ook iets, een paar schriftjes of zo... Ik zeg: "Kijk uit!" Hij zegt: "Als het me niet bevalt, dan neem ik de benen en dan maak ik dat ik wegkom." Hoor ik later, waren ze met acht jongens, waren ze gevlucht uit dat kamp - niet mijn kamp, maar wel in de buurt - en dan had je een plaatsje - ik ben dat plaatsje kwijt, he, ik heb er vanochtend nog aan zitten denken, want ik dacht dat zal ik misschien ook proberen te vertellen. Er zijn acht jongens - ze hadden zich verstopt in aardappelenputten, waar die mensen aardappelen in bewaarden en als ze nodig hadden dan haalden ze die aardappelen eruit dan dekken ze ze weer af - en dat was natuurlijk voor een deel leeg en daar waren ze in gekropen. En ze hebben acht jongens er uitgehaald en daar was mijn vriendje ook bij en die hebben ze op een rij gezet en hebben zó....

Interviewer:
#00:12:41# Neergeschoten...

Heer Blikman:
#00:12:42# Neergeschoten. Maar dat plaatsje wil maar niet in mijn hoofd komen, want dat is belangrijk natuurlijk. Maar het is bekend hoor, want het is al eens op de televisie ook geweest en toen is er één jongen is d'r levend uitgekomen en die was misschien niet zo ernstig gewond en die heb later nog een verhaal gedaan op de televisie. Die man.

Interviewer:
#00:13:00# En Kampen?

Heer Blikman:
#00:13:02# Uit dat kamp vandaan...

Interviewer:
#00:13:03# Ja, ja, maar was dat plaatsje Kampen?

Heer Blikman:
#00:13:05# Nee, dat was...nee, dat was een heel klein plaatsje. Het komt vást in mijn hoofd, hoor, maar ik heb het soms moeilijk om dat plaatsje....ik heb het kort geleden nog gehoord, maar ik wou ook weten of daar soms niet een herdenkingstekentje voor die jongens hebben neergezet, want dat moet toch bekend geweest zijn daar. Wat daar gebeurd was. Maar ik hoorde dat later. Ja. Acht jongens, zomaar weggemaaid. En die commandant die had de Duitse politie bijgehaald en die had nog een klein beetje hart in zijn lichaam, want ik hoorde dat hij had gezegd tegen die Duitser: "Schiet mij maar neer en laat die jongens leven." Jongens van 19 jaar, 18 - 19 jaar. Ja.

Interviewer:
#00:13:54# In welke mate heeft de oorlog u gevormd tot de persoon die u nu bent?

Heer Blikman:
#00:14:01# Het onrecht dat ik om me heen gezien heb en zo en al die dingen meer, want mensen aangedaan werd. Is dat goed?

Interviewer:
#00:14:08# Is dat goed...daar kunt u niet tegen?

Heer Blikman:
#00:14:10# Nee, nee, ik vind het recht...ik vind als je onrechtvaardig behandeld word, vind ik erg en die kan niet tegen in verzet komen.

Interview met de heer Blikman, deel 6

Interviewer:
#00:00:01# Even terugkomen op de Tweede Wereldoorlog en na de oorlog moest u...bent u nog naar Indonesië gegaan? Kunt u daar nog wat van vertellen?

Heer Blikman:
#00:00:10# Jawel, tuurlijk wel. Ik ben naar Indonesië gegaan, omdat ik er heen moest. Daar begon het al mee. Maar, ik...eh...ja...even kijken.. Ja, maar ik had net een baasje in de oorlog, die Heine waar ik gewerkt had en daar was ik aardig op weg om (...) goudsmid te worden en dat was ik al zo'n beetje. Toen moest ik van dáár vandaan naar Indonesië. En daar heb ik nou nog pijn 'an. Als ik daaraan denk! Wat de gevolgen daar van waren. Dus...ik nam afscheid van de heer Heine, ik ging naar Indonesië. Hij zegt: "We hopen dat je weer gauw terugkomt..." Nou, dat kon ik niet zeggen want we wisten niet waar we heengingen, want Indonesië kende ik alleen van op school van Bali - Lombok - Sumba - Sumba -Floris -Timor. En dan had je Hamaheira eilanden en verder weet ik het niet. Maar dat weet ik nou nog van school, dat we hardop in de klas moesten roepen en daar werden wij heen gestuurd - ik wist niet waar ik terechtkwam - maar we zijn op een boot daar heengegaan. Ik mocht.. ik had een meisje, die ligt nou daar te sterven, daar mocht ik van de tandarts waar ze werkte - de heer Stapel op de Stationsweg - die kreeg een half uurtje van meneer de tandarts - om mij op het station afscheid van mij te nemen. Zo waren de mensen toén! Hè? Als het een fidele kerel was, had 'ie haar een vrije dag gegeven, dat ze met mij....Néé, kon ik afscheid nemen, toen ging je naar de kazerne en had ik negen dagen inscheping had ik gehad, ik heb toch nog bij haar geweest eventjes, hè, en toen moest ik vanaf Assen, werden we naar Amsterdam vervoerd in wagons. In die ouderwetse coupé'tjes nog. Na de Arbeitsdienst gingen we in platte wagons en uit dienst ook. Toen ik in dienst ging, hadden ze alleen maar wagons, waren er nog geeneens coupé's. We zaten in goederenwagens. Gingen we naar Assen. En van Assen hadden we dan van die luxe dingetjes. En dan ben ik het weer even kwijt...

Interviewer:
#00:02:22# U ging naar Indonesië...

Heer Blikman:
#00:02:23# Ja, nou, op de boot naar Indonesië gepakt, helemaal....er zaten 2400 man op de Ms. Ruys (red. motorschip Willem Ruys) – ik heb er ook nog een foto van van dat schip - Motorschip Ruys, dus dat was een vrachtschip. Hadden ze omgebouwd tot troepenschip en er zaten dan 2400 man in. In die ruimen kon je op een moment - mag ik dat vertellen? - kon je het niet meer uithouden van de stank. Een hoop jongens die werden zeeziek. Ik heb er geen last van. Heel weinig. Maar ik wel een jongen, die was zeeziek, en die lagen daar voor oud vuil. Maar ik had in de kazerne, had ik een fles jenever versierd van een sergeant en die heb ik ook bewaard. Ik dronk niet, maar ik heb die jongen een glaasje gegeven om op te knappen. Maar, toen ben ik op het laatst op dek gaan slapen, waren we op de Middellandse Zee en een paar jongens op dek gaan slapen. Lagen we op dek, maar ja toen zagen we die vlaggenmast en ik denk, heee...Trap...zijn we in die vlaggenmast geklommen. Zaten we bovenin te kijken over zee uit. En toen ging de Ruys ook nog voorbij. Dat luxe passagiersschip. Allemaal lichtjes op een nacht. Ik denk: nou, moest je eens kijken waar wij in zitten. Hè? Maar goed, daar prakkizeerde je eigenlijk niet over, maar ze gingen naar Indonesië en je was militair en je was van mekaar afhankelijk. We hadden al een groepje jongens, die met mekaar optrok natuurlijk. Nou, toen kwamen we in de Middellandse Zee... oh ja...zat we vaak in dat, eh....toen in de Rode Zee, maar ja...In die Middellandse Zee werd ik gepakt, werd ik er uitgehaald met nog een jongen en het bleek, ik was in dienst, ja...we waren in de kazerne en er waren jongens niet teruggekomen van hun dienst, maar we hadden allemaal twee petten.
00:04:26 Maar overal lag die rommel, in die kamers, heb ik twee petten meegenomen enne.... in mijn kitbag (???) en ik had een jasje van een vriend van mij, had ie ook teveel - geloof ik - maar die heb ik dan voor hem bewaard. Maar hoe het zat weet ik, maar ik kreeg op die boot kreeg ik controle en toen bleek het, ik had twee petten teveel in mijn kitbag (?). "Nou", zei die officier dat was een andere officier als mijn eigen officier, nou en toen zegt die: "hou kom je aan die petten?" Ik zeg: "Nou, meneer, ik heb ze meegenomen uit...eh...uit Nederland!" Hij zegt: "Waarom?" Ik zeg: "Nou, als er iemand zonder pet was, konden we...." Hij zegt: "Enne...en wat zou je dan doén met die petten?" Ik zeg: "Nou, als één van die jongens - waaiden een hoop van die petten, waaiden af op die boot met een harde wind, want ze hingen vaak over de railing te leunen en er waren een paar van die jongens van mij waren hun pet kwijt. Ik zeg: "Nou, eh, die zou ik zeker, geef ik aan die jongens." Hij zegt: "Aan welke jongens dan?" "Nou, van dat peleton!" Nou en toen werd hij woést! Hij zegt: nou, hij zegt...toen werd ik gestraft, ik kreeg negen dagen streng. Moest ik onder in het schip, helemaal voorin, moest ik zitten. Enne...hoorde je de hele dag dat water lopen. Maar ja, ik had nog nooit in die cel gezeten en we zaten daar met twee jongens. Nou, ik vond het wel vreselijk natuurlijk. Maar ik zat daar. En ik mocht een uur luchten. Dan ging je boven en kwam je in het voorschip terecht en dan mocht ik er heen, maar dat voorschip was een deel afgezet tot aan de boeg was het afgezet met grote trossen. En dat was hierom, omdat ik gevangene was, want die trossen dat was afgezet voor mijnengevaar. Dus bij mijnengevaar waren wij als eerste de pineut natuurlijk. Maar ik heb er wel - aan de andere kant - plezier aan beleefd, want ik zat op die boeg en dan komen die dolfijnen komen langs die schepen, want er worden dingen overboord gegooid, en eentje stond met zijn staart precies voor de boeg en dan gingen we met veertien knopen dat schip! Dus die ging behoorlijk hard. En dan kwamen ze aanzwemmen die dingen, nou dat vond ik fantastisch. Dat is mijn herinnering nog, dat ik eigenlijk in die cel gezeten heb.

Interviewer:
#00:07:03# U kwam aan in Indonesië...en hoe ging dat?

Heer Blikman:
00:07:08 Nou, we werden...(...) er stonden er muziekkorpsen te spelen enne...we werden op vrachtwagens geladen, in de haven van Priok en we gingen op vrachtwagen, open vrachtwagens en bloédheet, warme wind kwam je tegemoet. Nou, we hadden wel een beetje geacclimatiseerd voordat we daar waren waren we op Bali op de sawang. Daar ben ik ook geweest. Daar heb ik verder kennisgemaakt met palmbomen en bananen. En de Jappen, die waren gevangenen en die moesten voor ons kokosnoten openslaan daar. En die konden we drinken! En dat heb ik later geweten, want daar word je moe van als je het zó drinkt. Op patrouille ook. Deden ze dat ook. Maar dan krijg je het in je benen, word je moe, dus dat hebben we niet meer gedronken, die melk. Maar eerst sawang, een dag mocht je kijken en dan mocht je in de palmbomen klimmen. Klommen wij erin met onze broeken, korte broeken, lagen je benen helemaal open. Noú.....daar begon het al mee of helemaal door die broek heen! Hélemaal geschaafd. Nou, toen kwamen we in Priok kwamen in een lager terecht. Een heel groot lager en daar moest je dan acclimatiseren, maar niet lang hoor, want dan moest je naar de dump dan moesten we onze Brencarriers halen dat waren van die pantserwagens, van die platte pantserwagens en daar....dan zat je in zo'n peleton. Hadden we dertien van die dingen en we hadden vier compagnieën, dus zeg maar een jongen of dertien. En als ik klaagde, want ik werd aan boord (…) werd ik nog eerste klas en ik had in de cel gezeten?! Soldaat eerste klas , kon het niét begrijpen, maar ja, goed, het scheelde mij één tientje. Ik kreeg in plaats van dertig gulden, kreeg ik veertig gulden. Zodoende heb ik van die veertig gulden in de maand, terwijl een appeltje 3 gulden 50 was in Nederlands Indie als je em kocht, en een flesje cider (red. frisdrank) ook 3 gulden 50 heb ik toen nog wat gedelegeerd. Heb ik gespaard. Zo zuinig ben ik grootgebracht.
(nog niet helemaal af)

Interview met de heer Blikman, deel 7





kaart