Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Naar Amerika

  • Genealogie
  • Leiden
  • Geschiedenis 1601-1700
  • Geschiedenis 1701-1800
  • Geschiedenis 1801-1900
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Geschiedenis 1951- heden
  • Gebouwen

Avontuurlijke reis van een oude Leidenaar naar Amerika










NAAR AMERIKA

Een reisverhaal
van Herman Guldemond

naverteld door
Mark du Prie











I N H O U D


VOORWOORD

1. EVEN TERUG IN DE TIJD
2. HET BEGIN
3. HET VERTREK
4. DE GROTE OVERSTEEK
5. CANADA
6. NAAR DE UITEINDELIJKE BESTEMMING
7. AAN HET WERK
8. EEN IDEE WORDT GEBOREN
9. DE EERSTE POGING
10. ILLEGAAL VERDER
11. EEN BARRE REIS
12. IN CHICAGO
13. EINDELIJK AANGEKOMEN
14. AAN HET WERK IN AMERIKA
15. HET EINDE VAN DE PRET
16. IN DE BAJES
17. TERUG NAAR NEDERLAND



VOORWOORD


Dit is het verhaal van een oude Leidenaar, Herman Guldemond, die met een broer en een vriend in 1923 naar Canada emigreerde. Eenmaal in Canada zijnde kwam het verlangen bij het drietal op om eerder naar Chicago in Amerika geëmigreerde familie te bezoeken. Het ging om zijn oom Willem Guldemond en tante Cornelia die een wasserij dreven op de Stille Rijn in Leiden. Het gezin van Willem mocht op een green card Amerika binnen. Het verlangen naar die familie (en misschien wel naar avontuur) werd zo groot dat zij uitvoering aan hun plan gaven. De manier waarop een en ander verliep was niet geheel officieel en daardoor ook niet vlekkeloos. Het levert echter wel stof op voor een mooi verhaal.

Overtuigd als de hoofdpersoon was van de schoonheid en avontuurlijkheid van zijn reis heeft hij het vele malen verteld aan een ieder die het horen wilde; dat wil zeggen in stukken en brokken. Het verhaal is namelijk te lang om in één keer te vertellen of aan te horen. Niet altijd zijn verteller en luisteraar ook tegelijkertijd disponibel om te vertellen èn te luisteren, en niet iedereen die het verhaal zou willen horen heeft die kans. Geboeid door het verhaal en vanuit de idee het verhaal voor het nageslacht te moeten bewaren is het uit de mond van de verteller door zijn stiefzoon opgetekend en hierna weergegeven. Opmerkelijk daarbij is de mate van detail in het verhaal van Herman als je je realiseert dat ruim 70 jaar zijn verstreken sinds die reis.

De schrijver beseft zich terdege dat het verhaal het leukste is voor familieleden van de verteller en voor oude Leidenaars (als die er nog zijn, gezien de leeftijd van de verteller) die de Leidsche situatie herkennen. Toch hopen verteller en schrijver een beetje dat de lezer evenveel plezier mag beleven aan de lezing van het verhaal als zij hadden bij het vertellen en het opschrijven.

Leiden, Kerstmis 1992

1. EVEN TERUG IN DE TIJD


Uw chroniqueur heeft het Leidsch Dagblad van 1923 nog eens opgeslagen om in de sfeer van die tijd te komen. Het is een tijd waarin Duitse en Hongaarse kinderen naar Nederland komen om daar in pleeggezinnen op krachten te komen. De effecten van de eerste wereldoorlog werkten nog na. Het is ook de tijd dat Katwijkers in Leiden werden gemolesteerd, zeker tijdens de drie oktoberfeesten. Zou dat de reden zijn geweest waarom tijdens de Jubileumfeesten de stad 'drooggelegd' is?

Een Fongers kostte 99 gulden. Je kon ook ook al rijden voor
f. 57,50. Maar dan reed je op een Coventry. Voor de gefortuneerden uit die tijd was er de Ford Runabout voor f. 1335. Blue Band, 'vers gekarnd' zegt de advertentie, kostte 30 cent per pond. Een overhemd kocht je voor f. 1,24. Een Heeren strohoed voor f. 1,22. Voor de pruimers onder ons: pruimtabak kostte 10 cent per pakje.

Aan de Ambachtsschool wordt een Machinisten Avondschool verbonden. Als uw chroniqueur in 1951 naar de Ambachtsschool gaat bestaat die school nog steeds. Einstein geeft enkele weken college aan de Leidse universiteit. De natuurkundige Kamerlingh Onnes rukt met zijn proeven op naar het absolute nulpunt – bijna 274 graden Celsius onder nul. Er was toen een onderlinge strijd gaande tussen wereldberoemde geleerden. Als iemand er weer een graadje afgesnoept had ging dat als uitdaging naar de anderen weer de wereld over.

Op 2 augustus van dat jaar wordt in de krant melding gemaakt van radiografische/radiotelefonische rondzendingen, zgn. 'broad¬casting'. Dagelijks zijn er van die rondzendingen op 1050 tot 1100 meter, van 7.00 tot 10.00 uur. Op zondagen bovendien van 3.00 tot 5.00 uur.

Het doel van de rondzendingen is:

'verspreiden van mededelingen van woord- en tooninhoud, van ontspannenden, leerzamen, politieken, ethischen en religieuzen aard, bestemd voor allen die daarnaar wenschen te luisteren.'

Zoals hiervoor al gezegd is bestond radio nog maar net. Televisie was er nog lang niet. Het oog behoefde echter niets te kort te komen. De krant schrijft namelijk verder:

'In het Casino-theater wordt een bijzonder programma geboden met onder meer Tom Mix op de Leeuwenjacht. Op zichzelf al bijzonder goed, doch het hoofdnummer, "Een nachtelijk avontuur", met Harry Peel in de hoofdrol, is in één woord buitengewoon. Wat deze voor staaltjes van moed, durf, behendigheid en doorzicht laat zien in zijn geweldigen strijd tegen misdaad en knevelarij, brengt het toppunt van sensatie bij de toeschouwers teweeg en doet hen meeleven in de levensgevaarlijke pogingen om het recht te doen zegevieren en een ongelukkige jonge vrouw te redden. Het theater was gisteravond bijna uitverkocht.'

De advertenties van het Casino-theater op de Hoogewoerd laten zich ook niet onbetuigd. Zij lokken het publiek met de volgende wervende teksten.

‘Harry Peel, de onverschrokkene, de stoutmoedige, de heldhaftige, de beschermer der zwakken, de schrik der misdadigers, de lieveling van het publiek, in zijn allernieuwste en meest interessante creatie:

Het Nachtelijk Avontuur

Een sensationeel filmspel in 6 acten, met de allergezelligste situaties. Harry Peel, de ongeëvenaarde, laat u staaltjes van moed zien, die ieders belangstelling zullen wekken.
Een kostelijke avond voor heel Leiden. Een ieder van elken rang en stand zal zich bij deze film vermaken.’

‘De onovertrefbaren, aangebeden Filmacteur Tom Mix laat oud en jong weer genieten van zijn sympathiek gezicht, spel, vechten en overwinnen in een spel in 5 acten, getiteld:

De Onoverwinnelijke Cowboy.
Andere sterren waarmee geadverteerd wordt zijn: Maciste, Eddy Polo en Pierre LaRue (de man met de rode ogen).’

Tot zover de sfeertekening. Je kunt je wel voorstellen dat een jonge man zich in die tijd aangetrokken voelde tot avontuur. Het wordt dan ook tijd aan te vangen met het vertellen van het eigenlijke verhaal.

2. HET BEGIN


Mag ik je voorstellen aan de hoofdpersoon van dit verhaal: Herman Guldemond. In de tijd dat de gebeurtenissen in dit verhaal een aanvang nemen is Herman 21 jaar. Het is dan 1923. Herman voer als schippersknecht met zijn vader op een Westlander. Een Westlander was een klein zeilscheepje van ongeveer vijftien ton, getuigd met een grootzeil en een fok. In die tijd waren Westlandertjes een veelgebruikt transportmiddel in de streken rond Leiden.

Een motor had het scheepje van Herman en zijn vader niet. Dat betekende dat, als er geen wind was, je niet op eigen kracht kon varen. In dat geval zat er als je wilde varen niet anders op dan een lijn naar de wal uit te brengen en je schip met mankracht voort te bewegen: het zogenaamde jagen.

Je kon ook gebruik maken van wat men jaagpaar¬den noemde. Op bepaalde plaatsen, doorgaans bij bruggen en sluizen, hadden eigenaren van die paarden zich gestationeerd die, als je niet op de wind kon varen, je voor een bedrag aanboden je met hun paard naar je bestemming te slepen. Soms maakten Herman en zijn vader als zij met alle geweld naar huis toe wilden daar wel gebruik van.

Als je geluk had kon je je laten slepen door een sleepboot van één van de twee toentertijd in Leiden gevestigde sleepbootdiensten. Een andere mogelijkheid die ze wel gebruikten was je te laten slepen door een boot van één van de beurtvaarders of pakketdiensten die diensten op verschillende plaatsen onderhielden.


Herman en zijn vader transporteerden met hun scheepje schelpen. Vanuit de Katwijkse haven bij de zee brachten zij de schelpen naar de kalkovens van een kalkbranderij gelegen bij de Schrijversbrug in Leiden. De schelpen werden door schelpenvissers aan het strand van Katwijk uit de zee opgevist en bij de haven van Katwijk gedeponeerd. Die haven is via de Rijn uit Leiden te bereiken.

Uit de schelpen werden verschil¬lende gebruikssoorten kalk gewonnen. Een van de produkten die uit schelpen werd gemaakt was mestkalk ten behoeve van land- en tuinbouw. De aldus bereide kalk werd op andere reizen door Herman en zijn vader naar de land- en tuinbouwgebieden rond den Haag en Delft getransporteerd. Ook werd er metselkalk ten behoeve van de bouw uit bereid. Die werd dan weer door hen getransporteerd naar diverse plaatsen in de omgeving van Leiden, zoals Rotterdam, Delft, den Haag en Utrecht.

Op een dag, als Herman en zijn vader weer eens thuis zijn in hun huis in de Julianastraat in Leiden, staat er een advertentie in het Leidsch Dagblad met daarin een door de Gemeente Leiden geplaatste oproep aan jonge mannen die naar Canada willen emigreren.

Ze zullen daar te werk gesteld worden bij Canadese boeren. Buiten de kost en inwoning is er sprake van een vergoeding van ongeveer vijftien dollar per maand. De Gemeente beschikt over circa tienduizend gulden om dit project op te zetten en te begeleiden.

Avontuurlijk als Herman in die tijd is, vat hij het plan op om naar Canada te gaan. Hij heeft een broer Antoon, die zijn plaats op de schuit bij zijn vader zou kunnen innemen. Een vriend van Herman, Koos van Koperen, die een jaar jonger is dan Herman alsmede Elie, een jongere broer van Herman, die in die tijd zestien jaar is hebben ook wel zin om een avontuur mee te maken. Ze besluiten gedrieën naar Canada te gaan.


Zo gezegd, zo gedaan. Het drietal begeeft zich naar wat toen de Arbeidsbeurs, kortweg de Beurs genoemd werd, op het Levendaal (een instantie die wij nu, 1992, kennen als het Gewestelijk Arbeidsbureau). Beneden in het gebouw was er de Beurs. Boven in het gebouw woonde ene van Wouw, een muziekleraar.

Op de Beurs worden ze door meneer Wijkmans, de direkteur van de Beurs te woord gestaan en als kandidaten aangenomen. Ze moeten onder andere medisch gekeurd worden. Daarvoor gaan ze naar dokter Blöte die een praktijk heeft op de Papengracht. Het zal U niet verbazen dat de jongens worden goedgekeurd.

In de resterende weken voor de aanvang van de reis wordt op een school, gelegen aan de Breestraat, nog wat Engels geleerd. Dit maakte onderdeel uit van de voorbereidingen, zoals deze door de Beurs werden georganiseerd. Herman herinnert zich dat slechts een beperkte vocabulaire ingestudeerd kon worden: 'yes' en 'no' en nog een paar woordjes en zinnetjes waren de belangrijkste bestanddelen.

Speciaal met het oog op het doel van de reis wordt ook nog wat extra aandacht gegeven aan een aantal woorden gericht op de landbouw. Hiervan herinnert Herman zich het woord 'irrigation'.

Dan begint de datum van vertrek te naderen. De nodige voorbe¬reidingen moeten worden getroffen. Als onderdeel van de voorzienin¬gen wordt, met het oog op de koude in Canada, door de Gemeente Leiden twee stel gemoltonneerd blauw ondergoed ver-strekt. Herman completeert zijn garderobe door nog een lichtgrijs kostuum en een paar bruine schoenen te kopen.

Dan is al het papierwerk in orde en zijn de voorberei¬dingen voor de reis getroffe. In Nederland hebben ze onder andere ook een Brits paspoort gekregen, als deel van hun reispapieren. Canada was in die tijd onderdeel van het Britse rijk. De reis kan een aanvang nemen.

Herman's moeder is bepaald niet opgetogen over de reis en zeker niet over het feit dat ook de nog zo jonge Elie meegaat op dat avontuur. Hij is pas zestien jaar en nog zo onerva¬ren. Maar hoe dan ook: ze zijn vastbesloten om te gaan. Als ze vertrekken is het maart 1923.

3. HET VERTREK


Het eerste traject is een reis naar Rotterdam. De ouders van Herman en Elie en ook die van Koos van Koperen gaan mee naar Rotterdam om het drietal uitgeleide te doen. Verder gaat ook de heer Wijkmans, de directeur van de Beurs, mee naar Rotterdam om daar afscheid te nemen van zijn Leidenaars.

Het doel van het eerste gedeelte van de reis is de Maatschappij Zeeland. Deze onderhoudt met de zogenaamde Batavierschepen een vaste dienst op Londen. Van Londen zal men naar Liverpool doorreizen. Dit is de plaats waar vandaan veel Europeanen naar het Amerikaanse continent overstaken.

Als het zover is wordt afscheid genomen. Dit is een aangrijpende gebeurtenis. Je nam immers afscheid voor altijd. Je ging voor goed weg. Na het afscheid wordt van wal gestoken. Ze zullen Nederland en hun ouders nooit meer terug zien…

Dan volgt de oversteek naar Londen. De groep bestaat uit ongeveer twintig voornamelijk alleenstaande personen en een begeleider. Ook een getrouwd stel maakte deel uit van de groep. Er was ook nog iemand die uit een groentezaak kwam. Koos kende hem wel maar hij trok liever met Herman en Elie op.

Buiten Herman, Elie en Koos maken nog enkele bekende Leidenaars de reis mee. Zo is er de zoon van drogist Dijkhuis van de Hoogstraat. Verder is er ene Henk van Poorte, een zoon van de baas van de Zoutkeet. Deze laatste is geadopteerd door een farmer en zijn vrouw in Canada die graag een zoon hadden. De ouders van de jongen stemden met die adoptie in.


Bij aankomst in Londen wordt overgestapt op de trein waarmee de reis naar Liverpool wordt vervolgd. Bij aankomst in Liverpool is het inmiddels avond geworden. De reis kan niet direct worden voortgezet. Er wordt overnacht in hotel Archan¬gel. Met een omnibus, een grote open auto, worden ze naar het hotel gebracht.

Als ze daar aankomen is het nog geen tijd om te gaan slapen. Een ploegje jongeren gaat de stad in. Er wordt wat zakgeld uitgedeeld. Zo'n vijftig shilling de man om nog wat inkopen te doen of wat verstrooiing te zoeken.

Zoals te voorzien was raakt de ploeg verdwaald in die stad. In een winkelpas¬sage vragen ze aan een jongen waar ze hotel Archangel kunnen vinden. Dat is niet zo moeilijk. Wat aanwijzingen en een verwijzing naar een uithangbord in de vorm van een bal, met een lamp erin zijn genoeg om het hotel terug te vinden.

In het donker komt het ploegje terug en stapt het hotel binnen. Iedereen is nog in de lobby. Men zit en ligt in stoelen en banken. 'Waarom zijn jullie nog niet naar bed?', wordt er gevraagd. Het antwoord is dat de kamers en de bedden zo smerig zijn dat men zich daar niet aan waagde.

Herman, Elie en Ko die voor geen kleintje vervaard zijn gaan nog even kijken en stellen inderdaad vast dat tussen die vieze lakens met die vlekken en vlooien¬pikken niet geslapen kon worden. Gelukkig was de afreis de volgende dag en hoefden ze maar een nacht in die troep te verblijven.

De volgende dag wordt de hele ploeg weer in zo'n grote open auto geladen en naar de haven van Liverpool vervoerd. Daar ligt de Montcalm onder stoom. Het is een mooi passagierschip van circa 15.000 ton met bestemming St. John in Canada. Eindelijk is het dan zover. Het grote avontuur kan nu echt gaan beginnen.


4. DE GROTE OVERSTEEK


De Montcalm is een verademing na de overnachting in de Archan¬gel. Het was een mooi schip met, naar het gevoel van ons drietal, veel luxe. Geslapen wordt er in hutten. De hutten lopen over de volle lengte van het schip over drie dekken, van de neus tot aan de machineka¬mer in het achterschip aan toe. Onze reizigers hebben een hut op het tussendek gekregen.

Koos had altijd een bos sleutels bij zich. Daarmee kon hij zich overal toegang verschaffen. Zo ook tot de hut én de koffer van Dijkhuis. Daar zaten, naast allerlei andere zaken, wel twintig pakjes Chief Whip in. Daar nam hij er af en toe eentje van weg. Dijkhuis was toch steeds zeeziek.

Na zijn zeeziekte heeft Dijkhuis weer de kracht en de lust gevonden om eens in zijn koffer te kijken. Hij stelde daarbij vast dat er al veel sigaretten weg waren. 'Heb ik dan zo veel gerookt?' vroeg hij om zich heen. 'Ja joh' heeft Herman gezegd. 'Dat is trouwens je redding geweest'. Wij weten niet waarvan hij gered is. Hij pikte dit verhaal echter wel en heeft het er maar bij gelaten.

De reis was spannend en de verzorging goed. Een mooie eetzaal en heerlijk eten maakten deel uit van de voorzienin¬gen. Niet dat dat voor veel mensen iets betekend heeft gedurende de overtocht naar Canada. Het weer was slecht en de meesten waren zeeziek. Niet echter Herman, Elie en Ko.

Telkens als de eetzaal bezocht werd waren de meesten reizigers afwezig. De tafels werden bijna niet aangeroerd. Herman, Elie en Ko deden zich tegoed aan allerlei spijzen, vlees, warme broodjes en wat er verder te smikkelen viel. Na het eten vulden ze dan nog hun zakken met heerlijke broodjes om die later lekker op te kunnen snoepen.
Herman genoot van de reis en de wilde zee. Wat een ervaring was het om op de plecht van dat grote schip te staan en dan te ondergaan hoe de golven het schip hoog optilden, waarna de neus van het schip naar beneden ging om, naar het leek niet meer te stoppen. Maar dan namen de golven het schip opnieuw weer op hun toppen.

Ook op het achterdek wordt een kijkje genomen. Daar bevindt zich ‘de log’, een toestel bestaande uit een snelheidsmeter, verbonden via een touw met een schroefvin die door het water meegesleept wordt. Hoe sneller het schip vaart des te sneller gaat de schroefvin draaien.

Veelal werd gevaren met een snelheid van zo'n zestien knopen, wat neerkomt op een snelheid van zo'n dertig kilometer per uur. Met diezelfde snelheid zwommen bruinvissen met het schip mee. Misschien wel uit speelsheid of om iets op te pikken dat vanuit de kombuis overboord werd gegooid. Je kon de vissen van bovenaf zien meezwemmen. Een prachtig gezicht.

5. IN CANADA


Na zes dagen komt de Montcalm aan in St. John. Het is ochtend als ze daar aankomen. Hier moeten ze voor het eerst met hun paar woordjes Engels zien te voldoen aan douaneformalitei¬ten. De begeleider uit Leiden is tot Liverpool meegegaan. Na zijn vertrek zijn
ze op zichzelf aangewezen. Na het voldoen aan douaneformaliteiten worden ze door immigratiepersoneel afgehaald en naar de trein gebracht waarna de reis wordt voortgezet naar Calgary.

Het was een trein vol met wat je landver¬huizers zou kunnen noemen. Russen, Polen en natuurlijk die Hollanders. De reis duurde een hele dag, een nacht en nog een gedeelte van de volgende dag. De Russen kookten zelf hun potje in die trein. Het was er een rotzooi en het stonk er vreselijk. Op gezette tijden werd er gestopt. In sommige stopplaatsen waren er loodsen langs de lijn waar inkopen konden worden gedaan, voornamelijk verduur¬zaamd voedsel in blik.

Na aankomst in Calgary worden de ploeg Hollanders en allen die zich inmiddels bij de groep hadden aangesloten naar een loods gebracht, waar farmers uit de omgeving van Calgary zich vervoegen om de nieuw aangekomen werkkrach¬ten te monsteren. De een na de ander wordt aangeno¬men. Herman die in deze de leiding op zich heeft genomen verlangt van de eventuele werkgever dat hij zowel hem als Elie zal aannemen. Het liefste zou hij ook Koos bij de ploeg houden. Het lukt niet meteen om als ploeg aangeno¬men te worden. Herman, Elie en Koos blijven daarom nog een dag en een nacht in Calgary.

Ze verblijven er in een aardig hotelletje. Ook is er gelegenheid nog wat uit te gaan. Ze zitten nog wat in een plantsoentje. Uiteindelijk kunnen Herman en Elie geplaatst worden bij een farmer in Cardston. Ook voor Koos is er werk in die buurt.

6. NAAR DE UITEINDELIJKE BESTEMMING


Om naar Cardston te komen moet weer een reis per trein gemaakt worden. Alles is weer door de emigratie-instantie betaald: de over¬nachting, de reiskosten etc. De reis gaat eerst naar Lethbridge. Vandaar wordt de reis voortgezet naar Cardston. Cardston lijkt wel het einde van de wereld. De trein kan dan ook niet verder. Een stootblok markeert dit einde.

Tot hun verrassing worden ze van de trein afgehaald door een man die naar achteraf bleek Neder¬lands spreekt. Herman begint in eerste instantie in zijn beste Engels tegen die man aan te lullen die op zijn beurt vol trots weet te melden dat hij Nederlands geleerd heeft tijdens zijn verblijf bij een Mormonen-familie in Gelderland. Hij was zelf ook Mormoon. Hij had een auto waarin hij ze meenam naar Cardston waar hij een kantoor heeft van waaruit hij aan een soort arbeidsbemiddeling doet. Koos reist vandaar uit naar zijn boer.

Herman en Elie brengen eerst nog de nacht door bij een kennis van de farmer waar ze te werk zullen worden gesteld. De farmer heet Hartley. Ze worden opgehaald in een boerenwagen waar onder andere zaad mee gehaald wordt in de store. Elie en Herman slapen die nacht samen in een enorm bed met een gestikte deken als dek.

De volgende dag worden ze afgehaald door een buur van mr. Hartley. Hij draagt een geel jack. Later spreken ze altijd van 'geel-jack' als ze het over die man hebben. Met weer zo'n boerenwa¬gen moet een reis van ruim drie uur gemaakt worden. Er moet zelfs een rivier doorwaad worden.


Gedurende die reis ontmoeten ze ook nog een Indiaan die problemen heeft. Het is een echte indiaan, getooid met veren. Hij reist met een tent en een dog cart: een licht wagentje met een verend zittinkje. In de tent blijkt hij een zieke jongen te herbergen. Herman zegt nog in opperste verbazing tegen Koos: 'joh, kijk nou es, een Indiaan'.

De reis voert langs een plaatsje Glenville, het kan ook Glenwood-ville geweest zijn. 'Geel-jack' geeft de indiaan een briefje waarmee hij in de general store in Glenville op zijn rekening wat inkopen kan doen. Later hebben Herman en Elie 'geel-jack' nog wel eens thuis opgezocht. Ze leenden dan zijn dog-cart. 'Geel-jack had ook een piano in huis waar niemand op kon spelen, evenmin als Herman en Elie trouwens. Hij vroeg hen nog: 'Can you play the piano?'

7. AAN HET WERK


Dan wordt kennis gemaakt met mr. Hartley. Herman en Elie moeten nog van alles leren in het boerenbedrijf. Omgaan met paarden is daarvan het eerste. Herman leert hoe met acht; jazeker, met acht paarden geploegd wordt. Daartoe worden de paarden vier aan vier ingespannen met dissels en bomen en een macht aan tuigage en lederwerk.

Nadat de twee viertallen voor de ploeg zijn ingespannen kan het ploegen beginnen. De twee meest linkse paarden zijn de zgn. veur-paarden: leidende paarden die in de eerder geploegde veur lopen. Dat zijn ervaren paarden die geen verdere aanwijzingen nodig hebben. Het ploegen geschiedt door de ploeg, die voorzien is van vier ploeg¬scharen, vanaf de buitenzijde van de akker in rondtrek¬kende beweging naar het hart van de akker te brengen. De om te ploegen akker is zo groot dat het een hele dag duurt voordat de eerste ronde gemaakt is. Aan de ploeg is aan de buitenzijde nog een eg vastgemaakt die bij het tweede keer langs komen het reeds geploegde land klaarmaakt voor inzaaien. Elie heeft de opdracht om op andere reeds bewerkte akkers met een zaaimachine dit werk te doen.

De ploegscharen kunnen door het overhalen van een hefboom aan het werk worden gezet. De om te ploegen akkers bevatten nog wel veel stenen. In de loop van de tijd is het grootste deel tijdens het bewerken wel verwijderd. Maar soms wordt er wel eens een steen door de werking van de aarde omhoog gedrukt. Wanneer je echter over een wat grotere steen heenploegt worden de messen uit de grond omhoog gedrukt waarbij de hefboom met geweld wordt terug¬geslagen. Herman heeft, toen dat voor de eerste keer gebeurde, de hefboom met een behoor¬lijke klap voor zijn kop gekregen. Hij bloedde zo hevig dat hij het ploegen tijdelijk heeft moeten laten voor wat het was. Hij moest toen naar de farm terug om eerst zijn kop te laten verbinden.

Hartley had ook twee witte paarden. Die werden niet zo voor het zware werk gebruikt. Wat hij wel deed, was af en toe met de twee witte paarden en een houten slede erachter naar het veld rijden om door de werking van de aarde omhoog gekomen stenen op te halen en naar de rand van de akker te brengen. Met de slede werd de akker niet zo overhoop gehaald.

De paarden voor de ploeg weten verder wel wat ze te doen staat. Af en toe gooit Herman eens een steentje naar de paarden, uit een voorraadje die hij heeft meegenomen. Zo spoort hij ze aan om door te werken.

Als 's avonds het ploegwerk erop zit stoppen de paarden vanzelf alsof zij weten hoe laat het is. Het heeft dan geen zin om nog te proberen door te werken. Het hele stel wordt dan, nog in het toom, van de ploeg losgekoppeld waarna ze, zonder aanwijzingen, als groep, geheel zelfstandig naar huis wandelen. Ze weten zelf de weg wel te vinden. De ploeg blijft daarbij staan waar hij staat. Herman gaat dan op één van de paarden zitten om zich zo mee te laten rijden en naar huis te laten brengen.

Het uitspannen, evenals het inspannen, is altijd een heel gedoe. Mr. Hartley is een nogal ongeduldige kerel die erg hufterig met de paarden omgaat. De paarden zijn dan ook niet erg op hem gesteld. Eén van de paarden, Duke genaamd, is erg bang voor mr. Hartley. Hij krijgt vaak klappen op zijn kop met een eind hout. Herman heeft de kerel al een paar keer toegevoegd dat hij dat moet laten. Hij luistert niet. ‘Het loopt nog eens een keer uit de klauwen’, denkt Herman.

Naast landbouwwerk met de paarden is paardrijden een van de andere dingen die moet worden geleerd. Dat lukt vrij snel. Sandy wordt het lievelingspaard van Herman. Sandy wordt alleen gebruikt als rijpaard. Hij hoeft niet voor de ploeg te werken.

Na afloop van het werk neemt Herman Sandy vaak mee om tabak te halen in een store, een paar mijl verderop. Zodra Herman opstijgt galoppeert Sandy, zonder aanwijzingen in de richting van de store. Dan gaat het met dezelfde snelheid weer terug.

Met netjes rijden had dit alles niets te maken. Maar wat wil je als een paard op weg is naar de stal. Bij terugkomst bij de stal is het wel bukken geblazen bij de in¬gangsdeur want Sandy rent zo naar binnen. Hij doet dat omdat hij weet dat hij daar een bos oats (haver) als beloning krijgt van Herman. Je snapt dus wel waarom die Sandy zo wil draven.

Als 's ochtends de paarden gevoerd moeten worden moet je je wel aan een eenmaal bepaalde volgorde houden. Zolang je daaraan houdt wachten ze, weliswaar ongeduldig, op hun beurt. Hou je je niet aan de volgorde dan breken ze de stal af.

Hartley had ook nog een melkkoe. Op de farm en in de directe omgeving daarvan groeide geen sprietje. De koe werd dan ook met aangevoerd hooi en dergelijke gevoerd, waarna zij weer los werd gelaten. Om de koe te kunen melken moest het beest ergens opgehaald worden. Als een cowboy ging Herman met Sandy het beest vangen.

Op een dag was de koe bij het vangen en opjagen in een omheining verstrikt geraakt. Het was ook zo'n rotzooi op de hof bij die Hartley. Herman herinnert zich nog de enorme winkelhaak in de flank van het beest. De volgende dag en de dagen daarna heeft hij de koe niet meer gezien. ‘Zeker geslacht’, denkt hij.

Er was ook een varken. Op een dag hoorde Herman mr. Hartley mopperen dat er weer eens vlees moest komen. Hartley liep met een houweel over zijn schouder in de richting van het varkenskot, Elie die bij een slager gewerkt had moest Hartley maar helpen met het slachten. Elie meldt dan dat Hartley het varken met de houweel ‘de hersens heeft ingeslagen’. In de schuur hebben ze hem opgehesen en in het hete water laten zakken om hem daarna te scheren en verder af te werken.

's Avonds moest je maar zien hoe je je vermaakte. Zo woonde een schooljuffrouw in de buurt waar ze nog wat engels van leerden. Op een avond waren een paar knullen met een auto en de schooljuffrouw wat rondjes aan het rijden. Daarbij is de auto toen in de sloot geraakt. Met vereende krachten en met behulp van een paard is de auto weer op het droge gewerkt.

Hartley die maaglijder was, hetgeen hiervoor beschreven is niet verwonderlijk is, is de dag na de onderdompeling van de auto met zijn vrouw in zijn eigen auto naar het ziekenhuis gegaan, in een nabijgelegen plaats. Herman en Elie waren alleen op de hof achtergebleven. Ze vervelen zich maar wat.

Hermen en Elie zien de opgedroogde auto staan en vragen zich af of die misschien nog wel wilde lopen. Ze krijgen het ding inderdaad aan de praat en hebben nog een ritje gemaakt met die auto. Na een tijdje rijden komt de wagen zonder benzine te staan. Herman bedenkt dat Hartley nog een met een benzinemotor aangedreven werktuig had staan om graan te zeven alvorens het als zaaigoed te gebruiken. Ze dachten dat er misschien nog wel wat benzine in die machine zou zitten om daarmee de auto weer op gang te krijgen. Maar dat was niet het geval. Tijdens het rijden waren ze stil komen te staan op een nauw weggetje. Ze hebben toch nog kans gezien de wagen te draaien en deze met behulp van een paard van Hartley naar huis te brengen. Herman en Elie hebben niets meer over het gebruik van de auto gehoord. De jongens die hem in het water hadden gereden hadden grotere problemen dan Herman en Elie.



Met Elie was het altijd wat. Hij is eens een keer door Hartley aan iemand anders uitbesteed. Met het zoontje van de boer waaraan hij was uitbesteed moest hij stenen van het land rapen, op een wagen laden en van het land afvoeren. Dit zinde Elie niet. Uit balorigheid heeft hij het zoontje, een knulletje nog, in een vijver geduwd. Daarop is hij weer terug gestuurd.

Op een avond is het, bij het uitspannen, er toch nog een keer van gekomen. Duke is nerveus als mr. Hartley zich weer eens met het uitspannen bemoeit. Wanneer hij iets te krap voor Duke langsloopt springt het beest, uit angst dat hij weer eens een oplazer zal krijgen van die Hartley, opzij waardoor hij het hele span meetrekt. Paniek breekt uit; het spul is niet meer tot bedaren te brengen. Alleen door het tuig aan stukken te snijden kunnen de paarden worden bevrijd waardoor verdere ongelukken kunnen worden voorkomen.

Daarop breekt er ook nog ruzie uit tussen Herman en Hartley waarop Herman zegt: 'I quit'. Hij wil zijn geld en eist van Hartley dat hij hem en Elie terugbrengt naar Cardston waar hij hen vandaan gehaald heeft. Hartley stemt daar wonderlijk genoeg mee in. Ze hebben dan vier tot vijf maanden bij hem gewerkt en in die tijd ongeveer dertig dollar over¬gehouden.

Met een handelaar die met een auto bij Hartley langs kwam zijn Herman en Elie op weg naar Cardston gegaan. Ze kletsen wat met elkaar, waarop de handelaar plotseling zegt dat hij geld wilde hebben voor de rit. Daar hadden Herman en Elie geen oren naar. Plotseling kenden ze ook geen woord Engels meer. Daarop besluit de handelaar dat hij hen wel naar hun 'friend' Koos kan rijden, waar¬schijnlijk in de idee dat hij van Koos wel geld zou kunnen krijgen.

Bij aankomst hebben ze Koos de bedoeling van de handelaar verteld. Koos wilde het spel natuurlijk wel meespelen. De handelaar is toen maar onverrichter zake vertrok¬ken en heeft Herman en Elie bij de boer waar Koos werkte achtergelaten.
Koos moest nog melken. Om wat te doen te hebben hebben Herman en Elie samen nog een wagen met hooi uit het veld gehaald.

Die nacht slapen ze bij Koos. Dat kan natuurlijk zo niet blijven. De volgende dag lopen Herman en Elie wat verdoold over de straat. Ze weten 's avonds nog niet waar ze de nacht door zullen brengen. Ze hebben toen aan een paar jongens gevraagd waar ze konden slapen. Ze zijn toen verwezen naar de Salvation Army. Daar hebben ze de nacht toen doorgebracht. Het was wel een armoedig zooitje maar beter wat dan niks. Ze hebben nog beloofd wanneer ze wat geld verdiend hadden ze daar nog eens naar terug zouden gaan om te betalen. Daar is het niet meer van gekomen.

De volgende dag raken ze in gesprek met een Mexicaan. Die verwees ze naar een soort arbeidsbeurs in Cardston. De volgende dag zijn Herman en Elie daar naar toe gegaan. Daar komen zij die mormoon/makelaar weer tegen. Ze vragen hem om werk. Hij neemt ze dan weer mee naar zijn kantoortje.

Herman kon voor oogstwerk naar een broer van de makelaar die boer was. Henneker heette die boer. Elie kon naar een andere boer in de buurt. Herman is nog een enkele keer bij die mormoon op visite geweest. Als hij daar weer eens op bezoek komt heeft deze net ruzie met zijn vrouw. De visite valt in het water. Van verdere uitnodigingen komt het niet. Herman heeft hem nooit meer opgezocht.

Hij heeft een leuke tijd bij Henneker. Op een gegeven moment had Henneker behoefte aan een betonnen vloer in een loods. Hij vraagt Herman of deze verstand heeft van beton. 'Ja' zegt Herman prompt, 'ik ben cement-werker'. De vloer wordt tot tevredenheid van Henneker gelegd.

Henneker is een gulle man. Als er gegeten moest worden mocht Herman op kosten van Henneker naar een 'Chinees'. Dat was lekker eten, met een 'piece of pie' toe. Daar heeft hij erg van genoten.
Henneker krijgt de smaak van het beton storten en cementwerken te pakken en roept de hulp van Herman in bij de bouw van een huis. Ook dat slaagt weer. Het gaat zo goed met het betonwerk dat Herman door Henneker aan anderen, die ook betonwerk te doen hebben, wordt uitgeleend.

Het is niet meer alleen vloeren maken maar ook veranda's en andere zaken waarvoor het nodig is om vóór het storten een bekisting aan te brengen. Ook daarin krijgt Herman de nodige handigheid. Voor zijn eigen vervoer en voor het vervoer van materialen krijgt Herman een auto tot zijn beschikking. Er steekt al iets van een ondernemer in hem.

Als Herman op een dag weer eens aan het werk is aan een huis, komt Elie op een huizenhoog paard aangereden. Hij had weer als vanouds gesodemieterd en was weggelopen bij de boer waar hij werkte. Herman stuurt hem terug. Hij heeft nu geen zin in akkefietjes.

Na het werk aan het huis moet Herman, bij terugkeer op de farm, helpen bij het graan oogsten, samen met een kerel uit Texas. Het koren is nog veel te mals, waardoor de messen voortdurend breken op de taaie stelen. De Texaan zegt dat hij de volgende dag weggaat. Henneker komt helpen met de oogst.

Als Herman op een dag weer eens aan het werk is komt Elie weer aanzetten. Nu met een koffer. Herman ziet hem al in de verte aankomen. De boer waar hij werkte had hem weggejaagd. 'Ga maar naar je broer', had hij gezegd. Elie is verder bij Herman aan het werk gebleven.

Niet lang daarna ontstonden er weer strubbelingen rond Elie waardoor deze niet gehandhaafd kon worden. Daarop is Elie maar naar Koos gegaan. Hij moest toch ergens naar toe.


Koos die vroeger bakkersknecht is geweest werkte inmiddels bij een bakker. Als Elie zich bij Koos meldt laat deze hem binnen in een pakhuis. Daar sliep Elie ook. Hij vrat daar echter van de krenten en de rozijnen. Dit kreeg de bakker door. Die had geen zin in een lanterfanter in zijn zaak en heeft Elie weggestuurd. Deze blijft daar dan maar wat rondhangen.


8. EEN IDEE WORDT GEBOREN


Als Herman op een dag zijn geld gekregen heeft vraagt hij een vrije dag aan Henneker om naar Koos te rijden. Daar aangekomen geeft hij het paard een klap op zijn kont. Het paard loopt daarop gewoon terug naar zijn stal. Hij is niet meer naar Henneker teruggegaan. Hij vond dat het tijd wordt voor verandering. Een koffer met nog wat spullen heeft Herman bij de boer achtergela¬ten. Wel heeft hij enige kleding, waaronder het blauwe molton ondergoed van de gemeente Leiden bij zich. Ze baggeren Elie op en besluiten gedrieën op avontuur te gaan. Ze vatten het plan op om naar Lethbridge te gaan. Koos neemt afscheid van de bakker.

De eerste avond komen ze niet ver. Ze brengen de nacht door in een bos, aan een rivier. De volgende ochtend smijten ze nog ‘overbodige’ bagage weg, waaronder het blauwe ondergoed dat ze van de gemeente gekregen hebben. 'Travel light' is klaarblijkelijk het motto. Een deel van het ondergoed blijft in de bomen hangen. Als ze daar later nog een keer voorbij komen zien ze een paar mensen daar verwonderd naar staan kijken. Wie weet wat ze daarbij denken.

De volgende dag gaat het te voet verder. Onderweg werden ze achterop gereden door een een kerel met een Fordje. De chauffeur vraagt of ze mee willen rijden tot het volgende dorp. Dat willen ze wel. Die avond verblijven ze in een klein hotelletje. De kamer die ze met z'n drieën delen is simpel. Een paar bedden en een nachtkastje met een nachtspiegel erin. Uit balorigheid hebben ze het ding tot de rand toe vol gezeken. Later vragen ze zich nog af hoe dat ding in godsnaam is afgevoerd. 'Misschien hebben ze er eerst een schep uitgenomen' is de idee.


De volgende dag gaat de reis met de trein verder naar Lethbrid¬ge. Daar vragen ze naar de consul. Die was er niet. Of ze de volgende dag terug wilden komen. Ze krijgen daar een papier in hun handen gedrukt waarmee ze zich bij een Arbeidsbeurs konden vervoegen om in aanmerking te komen voor werk.

Op de Beurs zat een vent met zo'n zonneklep boven zijn ogen die hun namen opschrijft. Het is nog oogsttijd. Boeren vervoegen zich bij de Beurs om personeel te vinden. Met z'n drieën kunnen ze weer met een boer mee. Het is een Rus die geen woord Engels spreekt.

De boer heeft ook nog een Russische knecht. Op een dag krijgt Herman stront met die knecht over een partij hooi die Herman had voorbereid om op te laden. Die Rus pikte die partij in. Herman heeft hem met de hooivork duidelijk gemaakt dat hij dat niet op prijs stelde. De knecht heeft zich daarop bij z'n baas beklaagd, waarop het drietal weer wordt weg gestuurd. Nadat ze een paar weken bij die Rus hebben gewerkt voor ongeveer vijf dollar per dag vertrekken ze weer.

Dan gaan ze maar weer terug naar de Beurs. Daar treffen ze de vent met de zonneklep weer die hun namen weer eens opschrijft. Hij belt naar mensen die waarschijnlijk wel arbeiders konden gebruiken. Er waren wel gegadigden, waaronder ene mr. Twain, een boer met een farm in de buurt van Lethbridge.

Het werk bij Twain bestaat uit het graan van het land halen. Na het werk wordt geslapen in een tent. Het was aan een oude kale kerel om de lantaarn, die aan een paal hing en voor de verlichting zorgde, uit te doen. Koos zei dan: "moet je opletten het is net of de maan ondergaat". Er was ook nog een kerel die in de avond langdurig naar de sterren stond te kijken. Na enige tijd stond hij tegen die sterren te lachen. Vreemd!


Er werd een kokswagen met een kookster meegegeven. Op de rand van het fornuis werden een keer pannenkoekjes gebakken. Elie liet zich de pannenkoeken goed smaken. De anderen hadden opgelet hoeveel pannenkoeken hij wel verstouwde. Ze wezen nog naar hem. ‘Dertien heeft hij erop.’ Eten kon die Elie.

Als Herman, Koos en Elie zich 's avonds stonden te wassen keek de vrouw uit een raam en probeerde op te vangen wat die Nederlanders stonden te bepraten. Met de pest in riep ze dan: "speak English".

Als men met de opgetaste wagens thuiskomt worden de bossen in de dorsmachine gedorst. Het was een sport een steen in een bos mee te voeren. Als die dan in de machine kwam was het natuurlijk bal. De machine stopte, moest gerepareerd worden. Dan was het weer even pauzeren.

Elie maakt nog mee nadat hij met een hekwagen voor het opladen van bossen graan het veld ingestuurd is en hij redelijk ver van huis is dat een van de twee ingespannen paarden het veulen, dat zij pas geworpen had, hoort roepen. Het tweetal gaat daarop met de wagen er vandoor. Elie heeft het hele stuk uit het veld moeten lopen.


Ze slagen erin met z'n drieën bijeen te blijven en in een paar maanden een paar honderd dollar te verdienen. Het is nazomer als het zover is. De winter is op komst. Wat gaan we doen? Zo rijst het plan om naar oom Willem en tante Cornelia in Chicago te gaan. Die hadden ze al eens geschreven dat ze naar Amerika wilden komen. Wel, als ze daarin konden slagen waren ze welkom, zo was terugge¬schreven. Nou wat let ze ...


9. DE EERSTE POGING


Om naar Amerika te reizen moet uit één van de grotere steden in Canada vertrokken worden. Daartoe reizen ze eerst terug naar Lethbridge om van van daaruit naar door te reizen naar Calgary. De avond voor dat zij naar Calgary zullen gaan kruipen de drie weer in een hotelletje.

De hotelier vertrouwt het stel niet en vraagt om een vooruit¬betaling. Herman geeft hem de cheque in onderpand die ze van Twain als betaling van hun loon hadden ontvangen. De ongeruste hotelier meldt zich zonder dat ons drietal dat weet bij de bank alwaar hij bot ving. Op hoge poten geeft hij het drietal te verstaan dat hij dat niet pikte. Herman grist hem de cheque uit de handen en gaat zelf naar de bank, waar ze hem uitbetalen. 'Zie je nou wel, zenuwepees!'

Voor ze de volgende dag op de trein naar Calgary stappen wil Koos nog wel even langs bij een Chinees om wat te eten. Toen het stel weer eens geen geld had om te eten zijn ze toch bij deze Chinees binnengelopen. Toen het eten verorberd was beraamden ze een plan om zonder betalen weg te komen. Koos zou als eerste naar buiten gaan om zogenaamd geld te halen. Een tweede zou hem dan gaan zoeken omdat hij zolang weg bleef. Zo zouden Elie en daarna Herman buiten komen. De Chinees is echter nit op zijn achterhoofd gevallen en laat Koos niet zomaar gaan. Hij wijst op de zilveren ketting die Koos op zijn buik heeft hangen en eist die als onderpand.

Als ze weer bij de Chinees binnenkomen weet de man nog precies wie ze zijn want hij stond al klaar met de ketting en een enorme glimlach. Koos had toentertijd gezegd dat hij die ketting op een dag terug zou komen halen. Hij had ook gedreigd hem wat te zullen doen als hij die ketting zou verkwanselen.


Dan vertrekken ze naar Calgary. ¬Vandaar kan naar de Canadees-Amerikaanse grens gereisd worden. Hun bagage zenden ze al vast vooruit naar het depot in Chicago. Dan hebben ze hun handen vrij en konden ze gaan en staan waar ze wilden. Ze moeten nog wel een dag in Calgary zoetbrengen. Zo bezoeken ze nog een rodeo.

Dan vangt de reis aan die ze bij de grens brengt. Bij de grens moet worden uitgestapt in het plaatsje Sweetgrass. Daar proberen ze passage te kopen voor de verdere reis in Amerika. Dat lukt niet omdat er geen papieren overlegd kunnen worden die toegang geven tot Amerika.

Het ziet er naar uit dat het officiële gedeelte van de reis hier eindigt. Er zit niet anders op dan het advies van die conducteur in de trein naar de grens op te volgen. Deze had al in de gaten gekregen met een ongeregeld stelletje reizigers te doen te hebben. Dit kwam waarschijnlijk wel vaker voor want hij had daar wel een oplossing voor. Het advies dat hij ze gaf was naar een bepaalde garage in Sweetgrass te gaan. Ook verwees hij ze naar een piccolo in de trein, die voor een quar¬ter een wegenkaart van die streek verkocht.

Ze eindigen in een schuur om te slapen. Daar vinden ze een regenjas van een vent die waarschijnlijk ‘driehonderd pond’ moet hebben gewogen. Ze konden er wel met z'n drieën onder schuilen. 'Ik heb nog nooit zo'n grote regenjas gezien' zegt Herman nog.

10. ILLEGAAL DE GRENS OVER


In Sweetgrass gaan ze op zoek naar die betref¬fende garage. Herman stapt als een soort hoofdman op een kerel af die vroeg wat ze wilden. Recht voor z'n raap meldt hij dat hij met zijn twee maten de grens over wil. De conducteur had klaarblijkelijk geen sprookjes verteld want de mededeling is dat ze voor 40 dollar met z'n drieën de grens over gebracht kunnen worden.

Ze gaan akkoord met het aanbod. Ze krijgen de opdracht de weg uit te lopen tot aan de rivier, de brug over te steken en daar te wachten. Hoewel het nog dag is, je zou denken dat zo'n illegale oversteek bij nacht gemaakt wordt, verschijnt reeds na 10 minuten een grote Hudson.

Naast de chauffeur zit een enorme kerel. Wat had die man een spieren in zijn nek. Die was zeker meegegeven om de chauffeur te beschermen. Hoe dan ook, ze worden uitgenodigd in te stappen. De auto is zo groot dat ze met z'n drieën gemakkelijk op de achterbank kunnen zitten. Dan vangt de reis aan.

Eerst reizen ze over een autoweg. Na enige tijd rijden gaan ze over op een secundaire weg en uiteindelijk eindigen ze op een sluipweg. Dan weer gaat het van de weg af omlaag een dal in, dan weer omhoog tegen heuvels op. Vanaf die plek zien ze allemaal boortorens.

Wanneer ze zo een uurtje door dit niemandsland gereden hebben stopt de Hudson. Er wordt gevraagd om uit te stappen. Dan komen ze er achter in welke situatie ze verkeerd hebben. De achterbank waar ze op zaten wordt opgetild. Daaronder ligt een hele verzameling grote flessen sterke drank. Het is in die tijd in Amerika de periode van de droogleg¬ging. Ze zijn met illegale stokers van drank zogenaamde bootleggers de grens overgestoken.
Er wordt een fles opengemaakt en allen nemen een borrel. Ze verwach¬ten nu niet meer te zullen worden aangehouden. Herman weet zich nu nog te herin¬neren dat die borrel uitstekend smaakte.

Er wordt weer ingestapt en een stuk gereden. Dan rijden ze een talud op om op die manier weer op de grote weg te komen. Er wordt doorgereden tot vlakbij Sunburst. Daar wordt gestopt en af-gerekend. De grote kerel zegt dat ze van daaruit naar het station kunnen lopen. 'Ze houden je hier niet meer aan' zegt hij. Mocht dit onverhoopt toch gebeuren vertel dan nooit hoe je Amerika bent binnenge¬komen, is het verzoek van de kerel.

11. EEN BARRE REIS


In Sunburst worden voor 4,50 dollar de man kaartjes gekocht waarmee ze naar St. Paul kunnen reizen. In St. Paul moet verder gereisd worden naar Chicago. Daar blijkt dat Elie zijn por-tefeuille verloren heeft, met zijn geld, het paspoort van hemzelf en dat van Koos. De lezer die tot hier gekomen is zal zijn ogen niet geloven, maar het is waar. Net als dit hele verhaal. Herman had zijn pas gelukkig nog in zijn binnenzak.

Nu is er niet genoeg geld meer om voor alle drie de passage te betalen. Als ze zo in het stationsgebouw van St. Paul zitten rijst de idee om met een goederen¬trein mee te reizen. Aan wegwerkers en landlo¬pers die er klaarblijke¬lijk genoeg zijn wordt steeds gevraagd waar ze een 'trein' naar Chicago kunnen pakken.

Na wat aanwijzingen vinden ze een trein die ze een stuk in die richting brengt. Ze reizen mee met gasten die ook geen of niet genoeg geld hadden. Ze maakten zich wel zorgen of ze de goede kant uitreden. Steeds maar weer vragen of ze de richting van Chicago opgingen.

Meerdere dagen duurt de reis. Het was een gevaarlijke reis. Soms kun je niet zomaar in een wagon springen en moeten ze over de daken zoeken naar een open wagon. Herhaaldelijk stopte de trein waarbij ze steeds attent moesten zijn op controleurs die met hun lampen de treinstellen en remmen controleren. Ze kunnen steeds pas weer op de trein springen als deze weer rijdt.

Zo rijden ze mee op een trein voornamelijk samengesteld uit tankwagens. Ze konden niet anders doen dan meerijden op tree-planken en stoot¬bufffers die de wagons scheidden. Ze houden zich dan aan elkaar vast om er niet af te vallen. Het ging tegen de winter lopen. Het was hardstikke koud.
Ergens onderweg op die reis wordt weer eens gestopt. De trein gaat niet verder. Een aanslui¬ting kunnen ze niet zo gauw vinden. Het is ook nog nacht. Wat staat ze nu te doen? Bij het op- en afklimmen van treinen was Herman zijn pet afgewaaid. Die pet had hij gebietst bij een huis langs de spoorlijn. In de verte zien ze licht branden. Herman zegt: 'ik ga vragen of ze een pet hebben'.

Ze gaan erop af. Het is een seinwachters¬huis¬je. Ze vragen of ze binnen kunnen komen wat ze inderdaad wordt toegestaan. Een pet is er niet. Wel brandt er een kachel waaraan ze zich lekker kunnen warmen. De seinwachter geeft ze zelfs nog zijn brood.

Klaarblijkelijk wordt de seinwachter het zat. Elke keer als hij gebeld wordt moet hij met een seinlamp naar buiten het donker in. Als hij dan terug komt vindt hij steeds weer dat drietal om de kachel. Hij belt de politie, waarna ze worden opgehaald en naar een politiepost worden gebracht. Je mocht in die tijd niet 's nachts zonder reden buiten zijn. Dat is even een spannend moment. De agent die klaarblij¬kelijk niet uit de namen kon komen liet ze zelf hun namen maar in een boek schrijven. Verder onderzoek vindt niet plaats.

Zo brengen ze weer een nacht door, nu in een politiepost. De politieman, die blijkbaar geen kwade kerel was, heeft ze ook nog zijn brood aangeboden.

De volgende ochtend worden ze weer de straat opgestuurd. Iemand moet die drie toch voeren. En ja hoor: op straat ligt een hele cake, die mogelijk van een wagen is gevallen. Hoe dan ook, de cake wordt eerlijk gedeeld en op¬gegeten.


Er moet toch weer een trein worden gevonden die ze verder brengt. Aan een man van de posterijen vragen ze of hij een trein weet. Hij verwijst ze naar beneden naar een seinhuis ('downstairs' zegt hij). Er staat 'welcome' op het seinhuis.

Vandaar vertrekt er een veetrein met bestemming Chicago, waar toen en ook nu nog een grote vleesverwerkende industrie bestond. Tegen de tijd dat de trein er is en weer vertrekt is het al weer donker geworden. Ze stappen op de veewagen. Ze hebben niet in de gaten dat ze naast het vee in de wagen niet alleen zijn. Dan ontwaren ze in het donker een aantal negers. Elie die weer eens lollig wilde zijn geeft één van die negers een schop onder zijn kont waarop deze denkt dat hij door een kalf wordt geschopt en op zijn beurt tegen een kalf begint te schoppen.

Herman probeert vast te stellen welke plaatsen ze passeren en roept de anderen ook steeds op naar namen van plaatsen te kijken zodat ze zich enigermate kunnen oriënteren op het kaartje dat ze van die piccolo hadden gekocht.

Zo stappen ze over van trein op trein. Een deel van de reis wordt gemaakt op appelentrei¬nen. Comfortabel was dat niet maar er was wel wat te eten. Ook belanden ze op één van de treinen in een open kolenwagen. De kolenwagon was de enige wagon die open was dus er was niet veel keuze. Tijdens de reis blijkt de jas van de driehonderdponder nog uitstekende diensten te bewijzen omdat je er nog een beetje op kon liggen. Koos zegt nog tegen Herman: 'hé joh, geef mij ook eens een stukje van die jas. Als ik die jas krijg slaap ik nog wel op de kolen'. Maar hij krijgt de jas niet. Herman en Elie wilden ook een beetje 'netjes' liggen.

Als ze weer in een klein plaatsje zijn gestopt vraagt Herman aan een knul of hij een Canadees 10 dollarbiljet dat hij nog over had voor hem wil wisselen in Amerikaans geld. Hij doet dat en ze kopen een kop koffie en geven de knul er ook een.

Of het werkelijk zo is gegaan weten ze niet maar de verdenking valt sterk op de knul als ze weer een volgend gehucht binnenrijden en door een stel knapen van de trein worden geplukt. Ze wisten ook precies waar ze zaten. Ze worden naar een gebouwtje gebracht. Het gebouwtje bleek een soort cafeetje te zijn. Er zaten zo'n man of tien in. Daar kregen zij te horen dat ze een kaartje moesten hebben van één of andere organisatie om op die manier te reizen. De organisatie zou de 'workers of the world' heten. Dat kaartje was daar te koop voor 3 dollar de man. Toevallig het bedrag waar ze nog over beschikten.

Zonder dat uit te spreken of met elkaar te overleggen overwogen Herman en Koos een olielamp die het gebouwtje verlichtte stuk te slaan, daarmee brand te veroorzaken en in de paniek te ontkomen. De mannen moeten dat gezien of gevoeld hebben want ze plaatsten zich strategisch om die olielamp heen.

Er zat niet anders op dan die kaartjes te kopen. De trein zette zich al in beweging dus besloten ze daar maar snel toe. 'Workers of the world' stond er inderdaad op de kaartjes.

Herman en Koos sprongen op de al rijdende trein. Elie die nogal zwabberende voeten had en als laatste uit het cafeetje kwam zetten kon niet terstond met Herman en Koos mee opspringen. Het lijkt erop dat ze Elie kwijt zijn. Door van wagon op wagon te springen begeven Herman en Koos zich naar het achterdeel van de trein. Op de op één na laatste wagon treffen ze Elie aan. Wat een 'geluk'.

Met deze trein komen ze tot een voorstad van Chicago. Op een groot emplacement wordt gestopt. Er wordt uitge¬stapt. Nu blijkt dat naast Herman, Elie en Koos nog een groot aantal anderen mensen met de trein meegereden is. Het zijn klaarblijke¬lijk ervaren reizigers want ze begeven zich naar de kant van de weg en kijken uit naar iets wat een boemeltje met zo’n zes wagons blijkt te zijn.

Als het boemeltje gestopt is stappen ze in. 'Laten we maar in de laatste wagon gaan zitten' is het idee, om daarmee de conducteur te ontlopen. Ook de andere 'reizi¬gers' denken er zo over. De wagons zitten met harmonica-verbindingen aan elkaar zodat ze naar de achterste wagon kunnen lopen.

Op een gegeven moment gaan de deurtjes van de wagon open. Een conduc¬teur kijkt naar binnen. Hij schudt zijn hoofd en schuift de deurtjes weer dicht. Hij verwacht niet veel knipjes te kunnen geven. Zwart rijden was daar al een bekend verschijn¬sel.

Als ze om ongeveer twee uur 's nachts het eindstation naderen gaan de deurtjes nog één keer open. De conduc¬teur die zo vriendelijk was geweest om iedereen gratis mee te laten rijden vraagt nu of ze zo goed willen zijn hier uit te stappen om zelf geen narigheid te krijgen. Iedereen stapt ook daadwerkelijk uit.

12. IN CHICAGO


Van hieraf zit er niets anders op dan de stad maar in te lopen. Gedurende de reis had zich nog een vent bij het drietal gevoegd. Hij volgde ze bij elke stap die ze zetten. Hij was niet goed snik. Tijdens de reis hadden ze zich daar niet zo aan gestoord, maar nu konden zij zijn gezelschap wel missen. Ze hebben het toen maar op een lopen gezet. Dit was voor die vent een voldoende signaal dat hij niet langer welkom was want hij gaf de achter-volging op.

Het is midden in de nacht als ze Chicago inlopen. Plotseling wordt Herman op zijn schouders getikt. Herman draait zich om en kijkt een politieagent midden in zijn gezicht. Deze steekt zomaar zijn hand bij Herman in zijn binnenzak en trekt zijn papieren voor de dag.
Na even gekeken te hebben geeft hij ze terug. Hij heeft verder geen interesse in ze. Dan vervolgen ze hun weg. Ze hebben geen flauw idee waarheen te gaan. In ieder geval maar in de richting van de drukte; daar waar de trams rijden.

Tijdens het lopen langs een brede straat passeren ze een aan de andere kant gelegen politiebureau. 'Police' staat erop, in groene neon-letters. Ze komen daar zonder problemen langs. Hoewel...
Na enige tijd stopt er een tram naast ze. Een agent, die ze zeker voorbij het politiebu¬reau heeft zien lopen, komt uit de tram. Vloekend vraagt hij ze of ze negers zijn. Hij zwaait daarbij vervaarlijk met een revolver en zegt dat hij daarnaar (wapens?) op zoek is.

Hij is dronken. Misschien wel van in beslag genomen drank. Hij vraagt wat ze uitvoeren. 'We willen naar Roseland' is het antwoord. Nog een vloek en de medede¬ling dat dat nog wel twintig mijl is volgen. Daarna laat hij ze gaan.


Zo lopen ze door tot het een uur of vijf. Dan naderen ze een kruising van wegen en tramlijnen. Hier spreken ze een knul aan. Ze laten hem een briefje zien met het adres van Ome Willem erop en vragen of hij ze aanwijzin¬gen kan geven. 'De 103e straat? Oh, dan moet je deze tram hebben'. Ze hebben echter geen geld. De knul is heel geschikt en geeft ze een quarter. Ze stappen in de tram. Koos en Elie vallen direct in slaap.

Als Herman zich afvraagt hoever het nog is ziet hij dat ze al de 104-de staat voorbij rijden. Paniek. Koos en Elie wakker maken, hals over kop uitstappen en teruglo¬pen is het devies. Dan draaien ze de 103-de straat in en kijken eens op een huisnummerbordje. Ze lezen een zes-cijferig nummer. Ze moeten op nummer 141 zijn.

In de gewenste richting lopen ze verder. Doordat er lussen in de bebouwing zaten loopt het huisnummer met aanzienlijke sprongen terug. Maar het is toch nog een hele wandeling. Het is inmiddels licht geworden als ze het gewenste nummer naderen.

13. EINDELIJK AANGEKOMEN


Het is inmiddels half acht geworden als ze in een parkje wat rusten. Ko ziet aan de overkant een bakkerij. Wat zou een brood nu smaken. Koos voelt nog een stuiver in zijn zak, steekt de weg over en komt terug met een groot wit¬tebrood. Dat was smikkelen.

Als ze nu weer op een huisnummerbordje kijken lezen ze ongeveer 700. Ze beginnen te naderen. Na nog een kwartier komen ze in Roseland aan. De straat bestaat uit losstaande huizen. Dan staan ze voor nummer 141. Herman zegt: 'hier is het'. Er is geen naamplaatje. Herman loopt maar eens achterom om te zien of daar iemand is. Aangezien ze niemand zien bellen ze maar aan.

Als er opengedaan wordt vraagt Herman: 'zijn we hier bij Guldemond?' 'Wie zijn jullie' vraagt de vrouw die opendoet. 'We zijn uw neefjes uit Holland'. 'GVD, wat zien jullie eruit' laat tante Kee zich ontvallen. 'Ga je eerst maar eens wassen en een beetje opknappen in de kelder'.

Ze wassen zich in de kelder waar allerlei voorzieningen zijn. Met hun oude kleren aan komen ze weer aan naar boven. Herman heeft de reis gemaakt met het lichtgrijze pak en de bruine schoenen waarmee hij uit Nederland vertrokken is. Die zien er natuurlijk niet meer uit.

Oom Willem was een broer van Herman's vader Manus (van Hermanus). Oom Willem is voor het eerst weer naar werk. Hij was een tijdje werkloos. Er wordt wat gegeten en heel wat afgepraat. 'Ik dacht dat de kolenboer op de stoep stond' zei Tante Kee. Uiteindelijk worden de jongens door de slaap overmand.


Ze slapen tot de avond van de volgende dag. Dan wordt er weer gegeten met oom Willem en tante Kee en de neven Bill en Peter. Nadat ze uitgeslapen waren heeft oom Willem met de tante en de auto het drietal meegenomen de stad in om kleren te kopen. In de winkel worden pakken, jassen, schoenen en kielen gepast. Een heel bedrag wordt besteed, ook aan die vreemde Koos. Ze zouden het wel terugbetalen door te werken.

Later ontmoeten ze ook nog een getrouwde nicht: Margareth. De eerste man van Margareth heette Piet Streef¬land. Die was van Hollandse ouders die ook in Amerika terecht gekomen waren. Margareth was ongeveer 23-24 jaar. Ze had al een baby. Herman hoort nu nog Piet zeggen: 'jij bent fathers baby'.

Met Piet zijn ze de koffers uit het depot bij het station gaan halen. De koffers waren helemaal kapot. De spullen hingen eruit. Ze hebben uitgezocht wat nog bruikbaar was. Dat was niet veel. Het blauwe ondergoed was al eerder in de bomen in Cardston bij de rivier geëindigd.

14. AAN HET WERK IN AMERIKA


Koos kon vrij snel bij een bakker terecht om te werken. Hij was in Nederland immers ook bakker geweest. Een paar dagen nadat Koos aan de slag is gekomen gaat Piet met Herman en Elie naar een veevoerfabriek om te zien of er werk voor hen is. Ze worden inderdaad aangenomen. Elie drukt zich alweer na een paar dagen.

Herman werkte daar met een stel aardige jongens, overwegend zwarten. Alleen de bazen waren blank. Herman werkte er van 's ochtends 8 uur tot 's middags 4 uur. Hij reed van en naar zijn werk met een tram, voor zo'n 5 centen.

Het werk vond plaats op diverse vloeren waar de grondstoffen aangevoerd werden om gemengd te worden. Als er een partij klaar was kwam er een wagon voor. Deze moest dan geladen worden met balen van 50 kilo.

Om de wagon op de laadplaats te krijgen werd gebruik gemaakt van een elektrische lier. Op een dag heeft een zwarte de kabel niet goed om de haak gedaan. Hij geeft het signaal 'lieren' en dan schiet de kabel los en treft hem in zijn lenden. Hij is een aantal weken uitgeschakeld geweest. Herman heeft hem nog wel terug zien komen. Bij elkaar heeft Herman zo'n drie maanden bij de veevoederfabriek gewerkt.

's Avonds namen ze lessen in de Engelse taal bij de Hollandse vrouw van ene Bill Street een Amerikaan. Op zondagen ging het drietal op visite bij een andere oom en tante. De tante, Annekee Parlevliet, was een zuster van Herman's moeder. De man van die tante was in Nederland een stroper.

In Amerika was hij een bootlegger, een clandestiene drankstoker. Hij maakte een heerlijke jenever. En daar dronken ze dan een glaasje of wat van.

Herman had ook nog een paar andere neven in Chicago: ene Bill Stigter en een Piet Kroon. Deze Kroon kwam uit Katwijk. Stigter en Kroon kwamen nooit bij Ome Willen en tante Kee. Ze kenden de neven wel en ze hadden Herman op hun bestaan attent gemaakt. Bill had een autootje. Hij zou een nieuwe gaan kopen. Herman zou dan de oude van Bill overnemen. Daar is het niet van gekomen.

15. HET EINDE VAN DE PRET


Een aantal maanden wordt er leuk gewerkt. Op een avond wordt er echter gebeld. Ze hadden net gegeten. Herman zegt nog: 'dat is de politie'. Ome Willem had in die tijd ook nog een keteltje om drank te stoken. Je kon het door het huis heen ruiken. Die schrok zich rot. Maar de politie zei: 'je hebt hier drie neefjes'.

Door het verlies van de passen was er een kink in de kabel gekomen. 'Hadden ze de passen niet verloren dan hadden we ze nooit gevonden' zei de politie. 'Maar nu hebben we ze en ze moeten mee'.

Aan de voordeur stonden twee rechercheurs. Aan de achterzijde twee politieagenten om te vermijden dat ze zich door de achterdeur uit de voeten zouden maken. Ze moesten meteen mee. Ze hadden nauwelijks tijd om zich reisvaardig te maken. Ze konden alleen hun kleren aantrekken.

Ze zijn toen meegenomen naar een politiebureau in Roseland waar ze de nacht hebben doorgebracht. De volgende dag zijn ze geboeid overgebracht naar een of ander gebouw in Chicago. Dat was nog niet de bajes.

Bij het naar binnen brengen keken de mensen op straat hun ogen uit hoe ze behandeld werden. Er was een heel nerveuze rechercheur die alsmaar zei" 'you are nervous huh?' Herman lachte maar wat en vroeg of hij een sigaretje op kon steken. Dat mocht dan.

Uiteindelijk waren ze in het gebouw waar ze wezen moesten. Daar was ook een tolk. Het eerste wat de tolk zei was: 'doe ze in godsnaam die boeien af. Waar is dat nou goed voor'.


De twee rechercheurs werden weggezonden. Toen werd gevraagd hoe ze de reis hadden gemaakt, hoe ze in Canada hadden gewerkt, etc. De tolk was wel op hun hand. Hij was ook jong geweest. Hij zou hetzelfde als de jongens gedaan hadden.

Ze hebben toen maar de smoes opgehangen van een Mexicaan die ze ontmoet hadden. Ze hadden immers aan de bootleggers in Canada beloofd niets te zullen vertellen. De Mexicaan had gezegd dat hij die eeuwige graanvelden zat was en naar Amerika wilde. Of ze mee gingen. Ja!

De tolk zei dat er wel een paar weken bajes in zou zitten voordat de zaak kon worden voorgebracht. Hij wist dat ze naar de bak gingen. Hadden de goede vinders de passen nu maar niet naar de politie gebracht maar naar Ome Willem gestuurd. Ze dachten dat ze een goede daad verricht te hebben maar het tegendeel was het geval. Dan is het gesprek afgelopen en wordt naar de gevange-nis gebeld om de jongens op te halen.

16. IN DE BAJES


Toen zijn ze gehaald. Voor dat ze worden opgeborgen worden ze medisch gekeurd, samen met een heleboel anderen. Veel zwarten zaten er weer tussen. Eens in de zoveel tijd haalt de politie een groep mensen van de straat of van bekende adressen en slingeren die in de bak.

De keuring geschiedt piemelnaakt. Allemaal op een rij tegenover een stelletje dokters die er tegenover zaten. Herman herinnert zich hier weer een neger die niet helemaal gezond was aan zijn jongeheer. 'Het leek wel of hij een Zwitserse kaas aan zijn kont had hangen', zei hij. Een dokter zei nog: 'Jezus wat heb jij uitgevoerd'.

Na de keuring is het douchen en aankleden geblazen. Daarna wacht ze de cel. Herman en Ko hadden elk een eigen cel. Elie zat in een jeugdaf¬deling. Bij het luchten, gedurende het middaguur en in de avond, komen ze elkaar tegen in de bull pen.

Er zat allerlei volk in de gevangenis om allerlei redenen, waaronder ook kwesties met alimentatie. In de bull pen werd veel gevochten. Ook 'boven' waar de alimentatiejongens zaten was er wel knokken.

Koos kon het al weer goed vinden met de cipiers. Hij had zich alweer verkocht als bakker. Op een vierkant blik bakte hij eierkoek die in repen gesneden kon worden en bij het brood werd gegeten.

Herman zat eerst bij de 'mattress gang'. Hij moest met anderen schillen van bepaalde vruchten in matrassen stoppen, zoals je hier stro in een matras stopte. Dat veerde wel. Elie had de slag te pakken om op de hete buizen de overhemden van de andere gevan-genen te strijken. Daar ving hij dan wat geld voor.

Koos heeft een goed woordje gedaan voor Herman zodat hij brood kon uitdelen aan gevangenen die het vertikten te werken en liever in de cel bleven.

Op een verdieping hadden ze een zogenaamd 'eiland'. Daar werd je naar toege¬stuurd als je de wrevel van de bewakers opwekte, Daar waren geen bed en geen voorzienin¬gen. Je kwam daar zomaar terecht als je een praatje maakte of wat extra brood uitdeelde.

Later is Herman nog directer bij het brood betrokken geraakt. Hij werkte dan ook in de broodkeuken en zat met Koos en de cipiers aan één tafel te eten. Daar kregen ze ook wel eens een stukje vlees. Eens in de week werd er ook een pakje tabak verstrekt.

Dit was allemaal onder in de kelder. Onder in de kelder waren ook douches, dus kon je je lekker wassen. Door de roosters konden ze naar buiten kijken. Maar ja, van vluchten was geen sprake. Herman kreeg op den duur allerlei klussen in die kelder. Schoonmaken etc. Ook melk aanpakken bij de 'voordeur' die uitkwam op een binnenplein maar toch onder stroom werd gezet. Als de 'melkboer' weg was dan ging de stroom er weer op.

Zo rijgen de dagen en weken zich aaneen. Ze weten niet wat hen te wachten staat. Tante Kee is maar een keer of twee op bezoek geweest om een pakje tabak te brengen. Ook toen ze de gevangenis verlaten hebben hebben ze oom en tante nooit meer gezien. Ze waren misschien wel schuldig aan het onder¬brengen van illegalen.

17. TERUG NAAR NEDERLAND


Op een dag komen ze Herman zeggen dat hij naar het kantoor van de directeur moet komen. Als hij het kantoor binnenkomt staan Koos en Elie er ook al, zonder tolk.

De directeur zegt dat ze terug kunnen naar Canada. Herman zegt: 'dan komen we weer'. 'Dan krijg je twee jaar' zegt de directeur. 'Als het zo gaat dan ga ik liever naar Holland', zegt Herman. Dat is de andere mogelijkheid die de jongens geboden krijgen. Ze moeten dan wel eerst terug naar Canada, naar St. John waar ze binnengekomen zijn. Vandaar zou de reis weer naar Europa gaan.

De reis naar St. John wordt gemaakt onder begeleiding van twee recher¬cheurs. Die blijven erbij helemaal tot St. John. Er moet weer verschillende malen worden overgestapt. De reis duurt weer meer dan twee dagen. Vooral 's nachts was het rangeren en wachten.

Een van de twee rechercheurs was een jonge vent, de andere was een zenuwachtige oude kerel die bang was dat ze de trein uit zouden springen. De jonge vent, hij zal zo'n 23 jaar geweest zijn is wel geïnteresseerd in de jongens. Hij wil weten waar ze wonen en hoe het in Holland is. 'Als je terug bent wil je dan schrijven' vraagt hij. Daar is het niet van gekomen. Je dacht er niet meer aan.

Bij aankomst in St. John hebben de rechercheurs hen laten gaan. Met een loodsbootje, een stoomsloepje met een hoge pijp erop worden ze overgebracht naar een Belgisch schip waarmee ze de reis naar Europa zullen maken. Het schip heeft accommodatie voor wel honderd passagiers. Verder is er weer een eetzaal, een winkel en een aantal andere voorzie¬ningen.


Het eerste deel van de oceaanreis voert hen naar Cherbourg met alle stormen van dien. In Cherbourg kwam een loods aan boord om het schip in de haven te brengen. Na wat gelost te hebben is de reis vervolgd naar Antwerpen.

Daar zijn ze aan wal gegaan. Met de trein reizen ze dan naar Roosendaal. Van Roosendaal ging de reis naar Rotterdam en van Rotterdam naar Leiden. Bij de grens moeten ze weer hun passen laten zien. Ze zeggen erbij dat ze Hollanders zijn. Vanaf St. John hebben ze onder administratieve curatele gestaan. Zonder geld zijn ze door alles heengegaan. Alles was betaald.

Bij hun thuiskomst blijkt Moeder in de kerk van de apostolische gemeenschap te zijn. Daar kreeg ze te horen dat de jongens terug gekomen waren. Onder grote opwinding komt ze naar huis. Al die tijd had ze vreselijk in de rats gezeten dat haar twee jongste jongens in zeven sloten tegelijk zouden lopen. Wij weten nu dat ze dat inderdaad hebben gedaan.

Ze gaat zo snel naar huis dat ze op de Princessekade over een stoep struikelt en haar pols bezeert. Er moest verteld worden. Er moest tabak komen. 'We konden niet schrijven want jullie waren steeds op een andere plek' zei moeder. Er werd af en toe wel terug¬geschreven. Zo worden de nodige verhalen verteld en neemt het Leidse leven weer zijn loop.

Na enige tijd gaat Herman weer met zijn vader op de schuit varen. Zijn broer Johan die in die tijd Herman's plaats had ingenomen ging weer aan wal. Johan was getrouwd. Op een dag is de vader van Herman tijdens het overladen van kalk vanuit de schuit in een wagon onder een zak kalk bezweken aan een attaque. Hij is dan 66 jaar.


Herman zet de vaart samen met zijn andere broer, Antoon, nog voort tot circa 1930. Het is dan crisistijd. De bouw stagneert, de kalkwinning wordt beëindigd. Herman gaat aan wal, trouwt en krijgt kinderen. Hij wordt weduwnaar, hertrouwt een vrouw met een kind die hij als stiefzoon aanneemt. Het is die stiefzoon die altijd ademloos naar de verhalen van zijn stiefvader heeft geluisterd en ze hier voor u heeft naverteld.


E I N D E

kaart