Erfgoed Leiden en omstreken

Info

Verhaal: Den Appelboom

  • Leiden
  • Geschiedenis 1901-1950
  • Gebouwen

Gevelteken Nieuwstraat 21

. .
GT_1157

APPELBOOM, MET JE GEVELSTEEN-APPEL DIE NIET VER VAN DE SPRUYTENBOOM VIEL

In de gevel van Nieuwstraat 21 zit ingemetseld een gevelsteen met een voorstelling van DE (met een plat streepje erop, wat staat voor de letter N) APPELBOOM en het jaar 1594. Iedere voorbijganger denkt dan natuurlijk dat dat inderdaad oude pand wel in dat jaar gebouwd zal zijn en Den Appelboom heet. Wat alleen niet zo is. Maar hoe zit dat dan wel? Da’s een lang verhaal…

Den Appelboom was de naam van een pand aan de Vismarkt (voorheen Warmoesmarkt) toen daar nog niet de uitbreiding van het Stadhuis stond, maar een rij winkels. Die stond daar al vanaf het ontstaan van de stad, waarbij tussen het Stadhuis aan de Breestraat en die rij panden aan de Vismarkt nog een steegje van de Koornbrugsteeg naar de Maarsmansteeg liep, min of meer in het verlengde van de Dwarskoornbrugsteeg. Dit werd meestal Torensteeg of Kloksteeg genoemd, overigens allebei namen die ook elders in de stad bestonden, waardoor er vaak Stadhuis- voor gevoegd werd. Op de Warmoesmarkt/Vismarkt was het eeuwenlang een drukte van jewelste en dat is een prima voedingsbodem voor winkels. In haar artikel ‘De Vismarkt’ heeft Ingrid Moerman in het Leids Jaarboekje 1979 p. 95-112 onder nr. 19 (oudere huisnummering Wijk IV nr. 53) ook een en ander over Den Appelboom vermeld: in 1581 bewoond door de weduwe Eleman Gerritsz., koperslager, en Maerten Fransz., kousenmaker, in 1601 eigendom van Jacob Hendricksz. Coppen, schipper, rond 1650 Pieter Beucke, koopman, in 1748 bewoond door de weduwe H. Koot, hoedenverkoopster, in 1840 door C. Hofkes, winkelier, en in 1929 J.P. Stikkelman, verkoper van glas, porselein en aardewerk. Dat was het jaar dat op 12 februari het Stadhuis veranderde in een rokende puinhoop, met zeer veel waterschade aan alle panden in de nabijheid. Ook aan de Vismarkt brandden enkele panden uit of raakten flink beschadigd. In het kader van de herbouw van het Stadhuis werden door de gemeente al deze panden gekocht of onteigend en daarna gesloopt, zodat hier het Stadhuisplein aangelegd kon worden, of de nieuwe vleugel van het Stadhuis aan de Vismarkt gebouwd. Bij de sloop gold een voorwaarde dat de slopers alles wat van min of meer oudheidkundige waarde was, voorzichtig uit moesten breken en inleveren. Zo is de gevelsteen van Den Appelboom in een gemeentelijk depot terechtgekomen met de bedoeling deze ooit eens ergens te herplaatsen. Maar mogelijk omdat de steen beschadigd was (al heel lang, of door de brand, of door het uitbreken of later slechte bewaring) was dat niet zo eenvoudig en dus bleef de steen in depot bij de Dienst Gemeentewerken (zie de foto op p. 106 van genoemd artikel) tot de gemeente, na diverse verhuizingen, besloot de niet-gewilde stenen en bouwfragmenten aan particulieren aan te bieden, gratis of voor een klein bedragje. Volgens mondelinge overlevering is de steen door een particulier gekocht die hem naar Gouda gebracht of verkocht heeft, waar hij de nodige tijd gelegen of zelfs ingemetseld gezeten heeft, tot hij daar door Ron Meerman ontdekt en verworven werd. Deze heeft hem in een hem toebehorend oud pand aan de Nieuwstraat ingemetseld, en zo is het gekomen… Pogingen van de Commissie Geveltekens hem te verleiden de steen deskundig te laten restaureren, met subsidie, hebben tot heden geen resultaat gehad.

Er is een schilderij uit 1600, door Moerman uitvoerig besproken en in details afgebeeld, waarop (afb. 5) Den Appelboom te zien is, zelfs inclusief gevelsteen, als tweelinggevel met nr. 18, Den Bonten Os. Dat zou dus ook best in 1594 gebouwd kunnen zijn. Beide panden hebben trapgevels, afgedekt met een soort driehoek, heel modern voor die tijd. Links naast Den Appelboom heeft nr. 20, De Scheenhoet, nog een grotendeels houten gevel, niet zo best in een stad vol brandgevaar. Dat zal wel niet zo heel lang na 1600 vervangen zijn door een moderner pand. Maar wie heeft in ieder geval de voorgevel(s) van Den Appelboom (tegelijk met het buurpand) laten vernieuwen?
In 1581 woonden in het huis aan de Vismarkt Maritgen Fransdr., van Delft, weduwe van Eleman Gerrytsz., koperslager, met vijf kinderen en haar schoonzuster Dirckgen Gerrytsdr., terwijl zij een onderhuurder had: Maerten Fransz., kousenmaker, uit Gent, en zijn vrouw Mariken Jelisdr., ook uit Gent. Of zij eigenares van dit pand was, laat zich nu even niet vaststellen, en evenmin wanneer Jacob Hendricksz., schipper, het verworven heeft. Hij woonde in 1581 als schuitenvoerder van Catwijck al acht jaar in de Crauwelsteeg (Krauwelsteeg bij de Hogewoerd) met Nies Cornelisdr. en hun kinderen Heyndrick, Aeltgen en Cornelis, en Jan Michielsz., uute veenen, zijn knecht (dus een schippersknecht uit wellicht Roelofarendsveen), 25 jaar oud, en een onderhuurster Trijn Willemsdr., spinster. Jacob was op 29 december 1576 in Leiden in ondertrouw gegaan als afkomstig uit Catwijck opten Rijn, met als getuige Pieter Henricxz., denkelijk een broer, met Niesgen Cornelisdr., van Leyden, vergeselschapt met Meynsgen Dircxdr., mogelijk haar moeder. In de Crauwelsteeg waren er dus al minstens drie kinderen geboren. Jacob woonde hier al acht jaar in 1581, dus vanaf 1573; wellicht was hij een vluchteling die het door de geuzen en later Spanjaarden geteisterde Katwijk verruilde voor het veiligere Leiden, maar daar dus wel het beleg mocht doorstaan. Hij verkocht dit huis op 18 april 1585 voor 500 gulden. In dat jaar werd of was hij al eigenaar van het pand aan de Vismarkt, dat hij dus in 1594 nog eens ingrijpend liet verbouwen en een gevelsteen aanbrengen met de naam Den Appelboom. Onder die naam zou het heel lang bekend staan en bewoners ervan werden vaak aangeduid met In den Appelboom. Zo werd Nyesgen Cornelisdr. in de Appelboom op 13 maart 1620 in de Pieterskerk begraven, waar haar man minstens twee graven op zijn naam had staan. En ‘de moeder van Jacob Hendricxz. in den Appelboom’ werd kort voor 10 november 1597 in dezelfde kerk begraven en overluid. Mogelijk woonde er nog meer familie in het pand, want op 15 september 1606 werd Jacob Henricxz., schipper in Den Appelboom, als oom voogd over Bertgen, 23 jaar oud, kind van Willemtgen Willemsdr. en Hubrecht Henricxz., schipper, beiden overleden. Dit nichtje was natuurlijk al bijna meerderjarig (toen 25 jaar, of eerder huwelijk), dus veel en langdurige zorgen zal hij daar niet aan gehad hebben.

Jacob Henricxz. heeft vaak de toenaam Coppen. Wellicht was hij een zoon van een Henrick Jacobsz., want Cop of Coppe was in die tijd de roepnaam van Jacob – denk maar aan de Coppenhinksteeg. Toch beklijfde die toenaam niet, dus verstarde niet tot een familienaam. Zijn kinderen namen een andere naam aan. Zij verkeerden in de wat welgesteldere kringen waarin het aannemen van een vaste achternaam toen populair werd, vooral onder invloed van de stroom immigranten uit Vlaanderen, Artesië, Brabant en Luik, die allemaal al een achternaam hadden. Waarom zij de naam Sprutenboom of Spruytenboom aangenomen hebben, valt niet meer te achterhalen. Je zou eerder denken dat ze zich Appelboom of iets dergelijks genoemd zouden hebben, maar nee: ze dachten niet aan appels, zelfs chinaasappels of oranjeappels, maar aan een uitspruitende boom, zoals een meiboom. Het waren goede tijden, waarin Leiden booming was en veel vervoer per schip nodig, waar Jacob ook de vruchten van plukte. Zo kon hij in 1603 het hoekpand Rapenburg (1 en 1a)-Noordeinde voor 2000 gulden kopen; zijn erfgenamen verkochten het op 18 december 1620 publiek in twee percelen voor 2000 en 825 gulden, dus met toch nog een aardige winst (na aftrek van inflatie). Overigens was er toen ook sprake van oplopende prijzen voor huizen en onroerend goed. Dat blijkt ook wel uit de prijs van Den Appelboom. Die werd bij de boedelscheiding na het overlijden van Niesgen Cornelisdr. getaxeerd; die vond plaats op 27 februari en 2 april 1621. Daarbij werd het aan zoon Dirck Jacobsz. toebedeeld, die daarvoor wel twee keer f 4150, dus f 8300, moest ophoesten, best een formidabel bedrag.

Helaas kennen we niet alle exacte bedragen, maar het moet best een ingewikkelde zaak zijn geweest, vooral ook omdat de oudste zoon Heyndrick Jacobsz. van Spruytenboom, schipper net als zijn vader, al weduwnaar met een weeskind was en zoon Cornelis, ook schipper, was inmiddels overleden en liet bij Neeltgen Quyringsdr., die inmiddels hertrouwd was met Herman Anthonisz., schipper in ’t Haarlemse veer, twee weeskinderen na, Hubrecht van 11½ jaar, en Belijtgen van 8½ jaar. Dus moesten voogden en schepenen eraan te pas komen om alles zo netjes mogelijk te verdelen en vast te leggen. Naast Heyndrick en de overleden Cornelis waren er ook nog de al bekende Aeltgen, getrouwd met Adriaen Gijsbrechtsz. van Raephorst, en Joosgen, getrouwd met Simon Mattheusz. van Hogenboot (later: Hoogboot) en dan natuurlijk Dirck. Hij moest die bedragen uitkeren aan genoemde zussen, niet in één keer, maar in aflossingen van f 266-13-5 per jaar. Dirck kreeg dus wel het ouderlijk huis ‘daer nu ter tijt de Appelboom uuthangt’ op 15 juni 1621 formeel op zijn naam, maar moest er wel krom voor liggen. De schulden waren in ieder geval op 15 september 1636 volledig afgelost. Maar niet meer door Dirck. Hij was getrouwd met Maritgen Claesdr. Bolle, maar uit het feit dat er vóór 1 oktober 1625 een aanslag in de Collaterale Successiebelasting voldaan is, blijkt dat hij geen kinderen (in leven) had. Zijn weduwe erfde kennelijk het huis, want zij bracht het in bij haar huwelijk met Hendrick Aertsz. Cuyl. Die verkocht het op 17 juni 1636 aan zijn vader, Aert Henricxz. Cuyl, voor zesduizend gulden contant. Maar mogelijk waren er wel huwelijkse voorwaarden of zo, want – uiterst zeldzaam in een tijd dat getrouwde vrouwen handelingsonbekwaam waren bij de overdracht van onroerend goed – zij bevestigde op 16 oktober 1636 ten overstaan van schepenen dat zij met deze verkoop akkoord was! Hoe dan ook, het pand was hiermee uit de familie Van Spruytenboom verdwenen en de verdere geschiedenis van Den Appelboom met zijn mooie gevelsteen (althans toen) kan hier onverteld gelaten worden.

Klik hier voor het kaartje met de locatie van de gevelsteen.

Dit verhaal is opgesteld door de commissie Geveltekens van de Historische Vereniging Oud Leiden, auteur P. de Baar. Zie verder colofon
kaart